DE INTERPELLATIE YAN DEN HEER NIERSTRASZ
in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De heer Nierstrasz, de ijverige kampioen voor de belangen van
het Indische leger, richtte onlangs eenige vragen tot den Minister
van koloniën over de zaken van Atjeh en over den toestand van het
Indische leger. Naar aanleiding daarvan had op den llden Mei jl.
eene discussie plaats, die wij, met weglating van die zinsneden welke
hier niet ter zake doenuit het officiéél verslag overnementerwijl
wij ons voorstellen, naar aanleiding van het door den heer Nierstrasz
en den Minister van koloniën gesprokene, daarop eenige beschou
wingen te doen volgen. Uit beider woorden zal onzen lezers blijken,
dat belangstelling voor ons leger, zoo wel bij den interpellant als bij
den Minister, in ruime mate aanwezig is, en dat er thans meer waar
borg bestaat voor de behartiging in het Moederland der belangen van
dat leger, dan wellicht ooit te voren het geval is geweest.
De Minister van koloniën zeide o. a:
//Ik zalin de eerste plaats, in sommige onderdeelen den toestand
van het Indische leger behandelen. En in de tweede plaats aan de
vergadering mededeelen welke maatregelen zoo wel hier als in Indië,
door de regeering genomen zijn.
Allereerst: Welke is de sterkte van het leger?
De geachte spreker uit Delft heeft wel met eenige geringschatting
gesproken van die sterktestaten, welke ons overgelegd worden, en
17