333
25sten dier maand 141 man, dus in zes maanden een totaal van
968 man. Daaronder behooren natuurlijk de manschappen, die van de
corpsen bij het Indische leger zijn overgegaan. Neemt men het
middencijfer, dan zijn in de verloopen zes maanden gemiddeld 11
man in de twee dagen aangeworven.
De geachte afgevaardigde uit Delft beweerde dus ten onrechte, dat
over een geheel jaar slechts ongeveer 1000 man werden aangeworven
immers de staat voor mij wijst uit, dat in een half jaar dat getal
werd verkregen.
Eenige inlichting nu omtrent opmerkingen van den geachten in-
terpellant.
Der regeering is niets bekend aaugaande voornemens tot mobi
lisatie der schutterijen op Java; wel vernam zij dit uit de dagbladen,
maar niet langs officiëelen weg. Ik zou het bijna moeten betwijfelen
of tot zoodanigen maatregel wel immer ernstig plan bestond, daar
het mij zeer heeft getroffen, dat uit den eersten door mij ontvangen
particulieren brief van den opgetreden Landvoogd bleek van de groote
onverschilligheid op Batavia aangaande de zaak van Atjehmen be
greep niet dat in Holland daarover zooveel beweging was, die zaak
zou wel terecht komen.
De geachte spreker wees ook op de barisans van Madura, en
noemde deze eene inlandsche schutterij. De mobilisatie was volgens
den geachte afgevaardigde een buitengewone maatregel. Die barisans
hebben echter niets van eene schutterij; het zijn corpsen, tot welker
levering de panembahans van Madura bij contract verplicht zijn. Zij
staan gelijk met de corpsen van Mangkoe Negoro en Pakoe Alam*
Van inlandsche schutterij hebben zij dus niets.
Ik stel er prijs op ten slotte aan de kamer mede te deelen een
antwoord van den leger-kommandant in eene missive van 20 Maart,
op de vraag wat de actueele toestand is. Door mij namelijk was in
het begin van Januari gewezen op de dringende noodzakelijkheid van
te handelen en ik had daartoe de Indische regeering aangespoord.
In die missive nu zegt die kommandant
//Hoe is nu de actueele toestand?
//Wij hebben van Groot-Atjeh in bezit een vierhoek, waarvan de
noordzijde zich langs zee uitstrekt van Kotta Moesapie tot de uit
watering van de Kwala Tjangkoel of Naridji; de oostzijde loopt over
Tiban, Lamara, Langkroek, heuvelbenting, Kotta Aliam en missigit
Longbattahde westzijde over Oleh-leh, Soerian, Poe-oe en Pongie