349 daar wordt de dienst gaande gehoudenzoo goed en zoo kwaad het gaat. Ook het kader is er door den Atjehoorlog niet op verbeterd. Wie er eenigszins voor in aanmerking kwam, is officier geworden bij de Infanterie en de militaire administratie, soms zelfs zonder examen; velen hebben den tol der natuur betaald. De bataillous te Atjeh moeten hun personeel compleet hebben, het incompleet drukt geheel op de korpsen in de garnizoenen. De opleiding bij de korpsen beteekent minder dan ooit te vorendoor de voortdurende eischen die Atjeh ons stelt, door het gemis aan beschikbaar onderwijzend personeelen door het gering aantal soldaten en korporaalsdie beschikbaar zijn om voor onderofficier te worden opgeleid. De Minister van Koloniën erkent, dat, na 17 maanden oorlog, een leger zoo beperkt, zoo klein voor de groote uitgestrektheid der bezittingen, in geen voldoenden toestand kan verkeerendoch Zijne Excellentie voegt er tevens bij, dat het zeer gemakkelijk is dien onvoldoenden toestand aan te toonen, en zeer moeilijk daarentegen om daarin verbetering te brengen//Men dringt bij de regee ring op middelen aan, men spreekt van aanvulling van het Indisch Leger, maar men verzuimt, den weg aan te wijzen, en daarop komt het aan." Wij nemen de vrijheid, op te merken, dat op blz. 67 van het Militair Tijdschrift dezes jaars, naar aanleiding van hetgeen de Heer De Bieberstein den 13e November 1874 in de Tweede Kamer sprak, reeds werd aangedrongen op het stellen eener groote premie voor reëngagementen in Indië, omdat men daar meer heeft aan geoefende en geakklimateerde troepen dan aan ongeoefende nieuwelingen en ver sterking a tout prix van het leger de eerste eisch iseen maatregel, die sedert is genomenvolgens het door den Minister medegedeelde, ten gevolge van onjuiste dagbladberichten. En op blz. 60 61 van het tijdschrift gaven wij een ander middel aan, om te trachten 3000 Nederlandersvan goed physiek en moreel gehalte, voor den Indischen dienst te engageeren. Wat gedaan moet worden om het incompleet aan officieren aan te vullen, werd in hetzelfde No. van het tijdschrift (blz. 9 17) besproken. Wij kunnen daarover dus thans zwijgen; doch wenschen slechts de aandacht nogmaals te vestigen op het onraadzame, om dat incompleet te dekken door verlichting van de eischen voor den

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 356