383 die zich te Arendsberg bevoud, onder kennisgave wijders, dat, nu wij reeds zoover het land waren ingetrokken en de opstandelingen in de laatste dagen meer dan eens de kracht onzer wapenen hadden gevoelder voor hem geene reden van verhindering meer bestond om naar Soengal af te komen om daar, ingevolge den wensch des re sidents, met dezen volgens de lastgeving van den Gouverneur-Ge neraal te confereeren. Yooraf wenschte hij zich echter van den stand van zaken te Soen- gei-Behilan te overtuigen, waarom hij in overweging gaf, de confe rentie, na zijn terugkeer van daar, op den 7en October te houden. De expeditiekommandant begaf zich den volgenden morgen op marsch naar laatstgenoemde plaats, die ten 11 ure bereikt werd. Na alles bezichtigd te hebben, betuigde hij kapitein Yan Doinp- selen zijne tevredenheid over de voortvarendheid, waarmede deze ge handeld en alles in orde gebracht had. Hij kwam tot het bepaalde besluit, te Soengei-Behilan eene tijde lijke versterking op te richten (waarvoor het door de kolonne geoc cupeerde terrein uiterst geschikt werd geoordeeld), zoo om de bevol king in den omtrek in bedwang te houden, als om daarop de troe pen, vivres, munitie enz. te dirigeeren, ten einde naar omstandigheden verder te kunnen gaan. Het kwam er nu echter op aan, alles ten spoedigste in gereedheid te brengenten einde niet te lang met het vooruitrukken te wachten. Daar een aantal van Batavia en Biouw medegebrachte koelies en kettinggangers ziek waren, terwijl de overigen in den laatsten tijd zware diensten hadden verricht en van deze niet veel kon gevorderd worden, vatte de majoor Van Stuwe het voornemen op, den resident voor te stellen, de hulp der landheeren in het Delische in te roepen, in dien geest namelijk, dat zij voor eens een aanzienlijk getal hun ner koelies beschikbaar stelden, des noods tegen ruime betaling. Zooals den expeditiekommandant te Soengei-Behilan tevens werd bericht, waren er hooger op van Lao Potah een aantal kampongs, waar van de inwoners niet of niet dan ongaarne gemeene zaak met de op standelingen maakten. Hij achtte het daarom wenschelijk, dat van de zijde van het civiel bestuur een zendeling derwaarts werd gezonden met de mededeeling, dat wij geen oorlog voerden tegen eene rustige en vreedzame bevol king, en dat zij bijaldien men niet de zijde van de opstandelingen wenschte te kiezen slechts eene witte of Nederlandsche vlag had

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 390