kampong Namonarassie gestaan hader was echter geen zweem van
versterkingen te bespeuren.
De kapitein Welters bivakkeerde daar gedurende den nacht en rap
porteerde den volgenden ochtend den uitslag van den tocht, met voor
stel, de plaats niet bezet te houden.
Hij ontving dan ook het bevel, over Lao Beharie, Laomargo en
Tandjong Baleh terug te keeren.
In den morgen van den 7deu was de resident van Eiouw en ou-
derhoorigheden te Soengal aangekomen met den luitenant ter zee
le klasse J. J. M. Bervoets, eerste officier aan boord van Z. M. stoom
schip Marnix, die, bij ongesteldheid van den kommandant van dien
bodem, tevens stations-kommandantin diens plaats aan de te houden
conferentie zou deelnemen.
Die conferentie, waarbij ook de chef van den staf tegenwoordig
was, doch die niet door den Sultan werd bijgewoond, omdat de
confereerenden dit niet noodig of zelfs wenschelijk achtten, werd ten
11 ure gehouden.
Daar werd besloten, van wege het civiel bestuur, zonder dat de mi
litaire operation maar eenigszins zouden worden opgehouden, pogingen
in het werk zouden worden gesteld om de datoe's op vredelieven
de wijze in onze handen te krijgen.
De tocht naar Namonarassie werd als bepaald noodig beschouwd en
het verdere plan de campagne van den expeditiekommandanthier-
voren reeds ter sprake gebracht, algemeen toegejuicht en als het
eenige aangemerkt om de zaken spoedig tot een goed einde te brengen.
De resident deelde verder nog mede, dat door hem pogingen in
het werk waren gesteld om de door den expeditiekommandant ge
vraagde koelies van de landheeren te verkrijgen.
Na afloop van de conferentie keerde de resident met den luitenant
ter zee le klasse Bervoets naar Arendsberg terug, terwijl de expeditie
kommandant zich den 9den weder naar Tandjong Baleh begaf.
In den ochtend van den 10en Oktober kwam de kapitein Welters
die met zijne kolonne den vorigen dag van Namonarassie over Lao
Beharie naar Laomargo was gemarcheerd en in laatstgenoemde plaats
overnacht had met de troepen te Tandjong Baleh aan.
Dien officier werd opgedragen aldaar te blijven, vooreerst, omdat
de expeditiekommandant het niet raadzaam achtte de vermoeide man
schappen wegens den slechten toestand van den weg, die er door
386