391 toe's bij de ontmoeting geene voorstellen of beloften zou doen, nog minder voorwaarden zou aannemen. In den morgen van den 19el1 deelde Baginda Marah den expedi- tiekommandant mede, dat de datoes zich bij hem wilden aanmelden, maar dat zij bevreesd tot hem in de versterking te Soengei Behi- lan te komen zich op eene nabij gelegen plaats in het bosch op hielden. Daarop begaven zich de expeditiekommandant en de chef van den staf, beide officieren ongewapend, met Baginda Marah het bosch in. Na drie kwartier in het dicht begroeide woud geloopen te hebben, kwamen zij aan een vrij diep riviertje, van waar de datoe's volgens het zeggen van de hen vergezellende personen nog een kwart uur gaans verwijderd waren. Had de expeditiekommandant vooraf geweten, dat de datoe's zich zoo ver van Soengei-Behilan ophieldendan had hij den tocht niet ondernomen om hen niet in den waan te brengen dat wij met alle mogelijke middelen eene toenadering wenschten; maar eenmaal op marsch zijnde, achtte hij het beter door te gaan. Het was echter te veel gevergd om door het water te waden; hij besloot daarom aan deze zijde van de rivier te blijven en eenige vol gelingen naar de Datoe's te zenden met de kennisgeving, dat zij daar gewacht werden, echter alleen en ongewapend. (Baginda Marah had n. 1. gezegd dat zij van 90 gewapenden vergezeld waren). Toen ze na verloop van een uur nog niet kwamen opdagen, keer den de beide officieren terug naar Soengei Behilan, waar de kapitein Van Dompseler, ongerust over hun lang wegblijven, reeds maatregelen had beraamd om ze te gemoet en zoo noodig ter hulpe te komen. Een half uur na aankomst aldaar, arriveerden ook de afgezondenen met het bericht, dat de Datoe's het betreurden, den expeditiekom mandant te hebben laten wachten, en nu aan het hooger bedoeld ri viertje waren aangekomen. 'Het bleek toen ook, dat hun oponthoud moest worden toege schreven aan de omstandigheid, dat datoe Ketjil een beenwoud had en niet goed loopen kon. De majoor Van Stuwe gaf echter te kennen, dat hij over het lange en vergeefsche wachten zeer verontwaardigd was, dat hij de datoe's aanraadde, den volgenden morgen voor 7 uur bij hem te Soengei Behilan te komen zullende hijin het te genovergesteld gevalhandelen zoo als hij zou vermeenen te behooren. Op den ochtend van den 20sten kreeg de expeditiekommandant de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 398