428 de gewone krijgsmacht, van een bekwaam aantal soldaten, die uit sluitend voor den zeedienst zouden bestemd zijn. In 1664 werd een regiment de marine van 4000 man opgericht. In stede van uitsluitend den lande ter ,zee te dienen, kwam in de bestemming van dit korps eenige wijziging, en bij de oprichting er van werd bepaald, dat het regiment zoowel voor den zee- als land-dienst moest geschikt zijn, doch de voorname bestemming zou wezen, om de man schappen op de oorlogschepen als matrozen en soldaten te laten dienen. Hoewel de benaming van regiment de marine aan het korps werd gegeven, waren die 4000 man toch administratief niet in één korps vereenigd; om welke redenen is mij onbekend. Zij moesten bij de kompagniënwelke door Holland, Zeeland en Friesland be taald werden, en bij die, welke in de Generaliteitslanden in bezetting lagen, tot een getal van 25 man per kompagnie aangeworven worden en bij die kompagniën onder den naam van mariniers ingedeeld blij ven. In de zee- en landdiensten geoefend, hoewel soms door de plaats van het garnizoen zeer gebrekkig, maakten zij gezamenlijk het marine-regiment uit. Toen 's lands vloot in 1665 zee koos, waren er reeds eenige hon derden van deze soldaten de marine gelijk men ze noemde aan boord der oorlogschepenmaar dat getal was verre van voldoende, zoodat men genoodzaakt was, nog een groot gedeelte landsoldaten op de schepen in te deelen. Neemt men hierbij in aanmerking, dat toen die mariniers en landsoldaten op de schepen noch door een hoofdofficier of door kapiteins en luitenants, maar slechts door hunne eigene commandeurs, sergeanten en korporaals, werden gekomman- deerd, en, door dat er niemand was die voor hunne rechten kon opkomen en hunne belangen kon bevorderenals een gevolg hiervan, door het scheepsvolk met minachting werden behandeld, dan is het niet te verwonderendat onze zee- en landsoldaten in den ongeluk- kigen zeeslag bij Lestoffe waarin de tot admiraal bevorderde kolo nel der kavallerie Baron Yan Wassenaer Obdam sneuvelde zich zeer slecht van hunne plichten kweten endoor de weinige krijgs tucht die bij hen door de ontstentenis van hunne officieren heerschte, tot groote wanorde aanleiding gaven, zóó zelfs dat, volgens getuige nis van den luitenant-admiraal J. Evertsen, //de zich aan boord be vindende soldaten de marine bij vijf en twintigen en meer voor den vijand wegkropen." Toen besloten de Algemeene Staten, ter t*) L. van Aitzema, Saken van Staat ende Oorlog, Deel V

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 435