430 voorstel gedaan, om nog 40 kompagniën van de militie te land als mariniers in dienst te stellen en deze boven de in 1664 aangenomen 4000 zeesoldaten ter repartitie van HollandZeeland en Friesland aan te nemen. De beide laatste provinciën traden evenwel niet toe en het plan kwam, door de indienststelling van 24 kompagniën ma riniers voor rekening van Hollandslechts gedeeltelijk ten uitvoer. Friesland dankte in dat jaar ook zijne troupes de marine van 1664 af en nam in 1668 vier nieuwe kompagniën in dienst, terwijl Zeeland zijne mariniers in 1671 met drie kompagniën uitbreidde. Yan de mariniers maakt de geschiedenis ook in de jaren 1666 en 1667 gewag. Zij namen deel aan den tweedaagschen zeestrijd, en in den vierdaagschen zeeslag bedroeg hun aantal ongeveer 2700; en mag men vertrouwen stellen op de bekend gemaakte cijfers, dan zouden van de 3700 soldaten, die zich in het jaar 1666 op 's lands vloot bevondenhet grootste gedeelte mariniers zijn geweest. Zij namen ook deel aan den beroemden tocht naar Chatham in het daaropvol gende jaar en aan de verovering van Sheerness, waarbij zij zich on derscheidden en met hen de luitenant-kolonel Palmeen der sieraden van het Hollandsch mariuekorps. Toch moest men zooals De Jonge in zijne Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen zegt in dien beroemden zeeoorlogbij ge mis van een voldoend aantal scheepssoldaten en mariniersnog een niet onaanzienlijk getal landsoldaten naar de vloot zenden. In de keuze dier krijgslieden ging men echter, dank zij den bezielenden ijver van De Witt, thans met meer omzichtigheid te werk dan vroe ger; en hierin gaf ook Holland wederom het goede voorbeeld, welke provincie het grootste quantum der krijgslieden ter zee moest leveren en hiervoor hare beste troepenja zelfs een gedeelte der staten-lijf- wacht bestemde. Het was gedeeltelijk hieraan toe te schrijven, dat er eene betere tucht onder het krijgsvolk op 's lands vloot kwam en de scheepssoldatenmariniers en gewone landsoldaten zich bij on derscheidene zeegevechten behoorlijk van hun plicht kweten. Maar hoofdzakelijk had men dit te danken aan de betere organisatie van de regimenten scheepssoldaten en mariniers en het verblijf aan boord der schepen van de hen aanvoerende officieren, zoodat, ofschoon door de aanwezigheid van een groot getal mariniers en landsoldaten bij de vloot van dezen tijd geene afzonderlijke berichten van de twee Hol- landsche marine-regimenten bestaan, wellicht met den heer De Jonge mag worden afgeleid, dat de reorganisatie der marine-troepen een

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 437