433
schittert het genie van den raadpensionaris J. De Witt, wiens naam
in dit tijdperk als eene glinsterende star prijkt Dat genie ver
toonde eerst, in den duisteren nacht van den reddeloozen toestand
der Republiek, slechts eene flauwe schemering, maar toen gelijk
het draaivuur van den lichttoren, die den zeeman in een gevaarlijk
vaarwater tot veiligen gids moet dienen een lichtend punt, dat
spoedig in kracht en helderheid toeneemt. Eenmaal tot het hoogste sta
dium van lichtsterkte en glans gekomen, volgt er één oogenblik, dat
de schittering prachtig is en de bewondering van den aanschouwer
opwekt. Maar kort slechts duurt die schittering, en dat was gedu
rende het tijdperk van De Witt. Ook toen was de krachtsontwik
keling van de provincie Holland alleen bijna zoo groot als die van
de geheele Republiek. Van de 14 nieuwe regimenten infanterie, welke
deze provincie in 1672 in dienst nam, werden 29 kompagniëu voor
mariniers bestemd, terwijl Eriesland het aantal kompagniëu zeesol
daten op 13 en Zeeland op 6 bracht. Later bracht dit gewest de
kompagniëu mariniers op een getal van 11, zoodat in het geheel
volgens Leupe, 68 kompagniè'n marine-soldaten in 1672 aan de ver
dediging des lands deelnamen. Op de vloot, die in April van dit
jaar zee koos, waren alleen op de oorlogsschepen van de admiraliteiten
van Amsterdam en Rotterdam circa 2400 mariniers van de twee be
kende Hollandsche regimenten de marine ingescheept. In den zeeslag
bij Solebay onderscheidden zich die mariniers.
Na dien zeeslag werd de toestand, waaain het gemeenebest zich
toen van de landzijde bevond, gevaarlijk en besloot de Republiek
een gedeelte der vloot af te danken en de mariniers en matrozen tot
eene vrij aanzienlijke macht kloeke en geoefende krijgslieden te or-
ganiseeren, die in staat zouden zijn, de grenzen van de nog niet
veroverde gewesten te beschermen. De mariniers werden nu ten ge
tale van ongeveer 2000 man, onder de bevelen van de luitenant
kolonels Palm en Graaf J. Van Hoorn, naar de grenzen van Holland,
Zeeland en Eriesland gezonden; en zoo werd 's lands vloot, die door
de omstandigheden ter zee weinig kon verrichten, een der hoofdmid
delen tot behoud van het gemeenebest. Bij het groote gebrek aan
krijgsvolk in dit hachelijk tijdsgewricht voor de verdediging van den
vaderlandschen bodem, moest men overgaan tot het oprichten van
regimenten zeelieden, die, onder kommando van hoofdofficieren der
Mr. J. C. De Jonge.