442 zen en mariniers in dienst te houden. Nu men door schade wijs was geworden en dit is bij onze natie ook thans helaas nog het geval waren de meeste admiraliteiten overtuigd van het nut dier korpsen en verlangden zij vrij algemeen de oprichting van een of meer regimenten marinierswaarvoor zich thans eene goede gelegen heid aanbood, door de afdanking van een aanzienlijk getal landtroe pen bij den vrede van Rijswijk. Yan deze gunstige omstandigheden maakte de Koning-Stadhouder gebruik, om de oprichting voor te stel len van 6 regimenten mariniers, ieder van 1000 man. Toen waren het weder de admiraliteiten van de provincie Holland, die zich hier tegen kantten; zij meenden, dat mariniers in vredestijd minder, al thans niet in zulk een groot getal, noodig waren, en dichtten Wil lem III met dat voorstel een bijoogmerk toe: namelijk het in dienst houden van de sedert 1688 in Engeland zijnde, maar in 1697 aldaar afgedankte Nederlandsche gardes. Het duurde daarom nog ander half jaar, voor dat deze aangelegenheid door den ijver van Willem III haar volle beslag kreeg; maar in plaats van 6, werden slechts 3 re gimenten mariniers opgericht. Eenmaal weder opgericht, bleek het nut dier korpsen even als ten tijde van Willem III ook in den volgenden oorlog, toen de mariniers niet alleen op de schepenmaar ook hij de landingen goede diensten bewezen. Op het eskader dat in 1700, onder bevel van den luitenant-admi raal Van Almonde, naar de Sond werd gezonden, waren eenige van dej manschappen der drie nieuwe regimenten mariniers ingescheept. Maar nog steeds had men bij het uitrusten van eene vloot van eenige beteekenis de behoefte, landtroepen aan boord te nemen, zoo als in 1702, toen een aanzienlijk eskader werd samengesteld om Spanje te beoorlogen. Yan de 5000 man troepen, die medegevoerd moes ten wordenom in vereeniging met eene Engelsche legermacht eene landing te doen en de eene of andere vesting te vermeesteren, waren 3000 mariniers der eenige jaren te voren opgerichte regimenten. Toen die vloot uitliep, bedroeg de sterkte van het landingskorps echter niet meer dan 3900 man, maar deze waren, volgens officiëele doku- menten van dien tijdvoor het grootste gedeelte mariniers. Aan deze macht, waarover de generaal-majoor C. W. Baron De Sparre het bevel voerde, was de noodige artillerie met een trein toegevoegd. De vloot stevende naar Cadixwaar de Anglo-Nederlandsche krijgs macht, onder het kommando van den Engelschen generaal, hertog Van Ormond, tusschen Rotta en het fort Cathariua landde. Na tot

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 449