448 had hij de hulpbronnen van Duitschland in dit opzicht leeren ken nen en stelde daarom, na zijne terugkomst, den stadhouder voor, om, bijaldien hij daartoe verlof zou bekomen, aldaar, maar vooral in Wurtemberg, voorloopig 2000 man zeemilitiezoo als hij die noem de, te werven, in welke werving hij niet twijfelde te zullen sla gen. Dit voorstel viel in den smaak der regeering, want toen in 1781 bij de diskussiën over de vermeerdering der landmilitie, de provincie Holland er op aandrong, om een gedeelte van het aan te werven krijgsvolk op de oorlogschepen en tol armacles ter zee te ge bruiken, droeg de stadhouder het oprichten van een corps de Marine voor, dat uit 6000 man zou bestaan en, volgens het reglement van Willem III, in drie regimenten van twee bataillons verdeeld worden, gedeeltelijk samengesteld uit granadiers en canonniers of matrozen. Het korps zou, onafhankelijk van eenig admiraliteits-kollegie, recht streeks onder de bevelen van den stadhouder staan; de regimenten en bataillons moesten door vlagofficierende kompagniën door ka piteins en luitenants-ter-zee worden aangevoerd. Het zou een per manent korps zijn, zoowel voor oorlogs-als vredestijd en, zonder op eenig admiraliteits-kollegie te letten, op die schepen worden gebruikt, waar ze noodig waren. Met eene voor die dagen van beroeringen zeldzame eenstemmig heid namen alle provinciën dat voorstel aan, ten bewijze harer overtuiging van het nut der oprichting van'zulk een korps. Alleen Zeeland wist zichmet een bewijs van onvermogenvan eenige gel delijke bijdrage af te maken tot de verwezenlijking van dat voorstel. Van deze verwezenlijking vast overtuigd, ging Willem V in 1782 reeds over tot het doen van benoemingen van hoogere en lagere bevelhebbers van dat korps. Doch het bleek dat die handelwijze voorbarig was, want de uitvoering van het voorstel werd toch natuurlijk om redenen van geldelijken aard vertraagd. Toen er kans bestond op vrede met Engeland en die redenen vreemd genoeg minder zwaar zou den wegen, wilde de stadhouder het reeds goedgekeurde plaD ten uitvoer brengen. Maar in stede van nu over te gaan tot de oprichting van het korps, waartoe hij gemachtigd was, meende hij eerst met een, gewijzigd, doch zoo het scheen voor de marine nuttiger plan bij H. H. M. te moeten komenhet aantal granadiers zou verminderd en dat der canonniers vermeerderd worden. Nieuwe beraadslagingen over dit onderwerp kwamen natuurlijk in der staten vergaderingen te voorschijn, waarbij de belangstelling voor deze zaak, bij de hoop

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 455