453
RotterdamVlissingen en Hellevoetsluis in garnizoen liggen. Se
dert 1814 werd het korps mariniers met niet minder dan 18 of 19
organisatiën begiftigd, waaruit wederom ten duidelijkste de wispeltu
righeid en het onbestendige blijken, die steeds in de regeling onzer
krijgszaken heerschen.
Uit het hierboven gegeven overzicht blijkt voldoende, dat uitbrei
ding van het korps mariniers sedert het jaar 1814 steeds het heer-
schende denkbeeld is geweest. Dat denkbeeld vond meermalen weerklank
in de Staten-Generaal en is goed. Het is het bewijs dat het korps
mariniers zeer zeker geen luice-korps is, maar de goede diensten die
men er van, ook voor onze koloniën, kan trekken, worden erkend.
Half soldaat, half matroos, is de marinier, in stede van eene amphi-
bie, de schakel die het leger aan de marine moet verbinden, het
symbool van eendrachtige samenwerking tusschen land- en zeemacht.
Op die samenwerking kan vooral in een land als het onze, waar de
leiding van het krijgsbestuur nog in te veel handen berust en ieder
minister nog te veel aan het belang van zijn eigen departement
denktniet genoeg worden aangedrongen. Door den huidigen regee-
ringsvorm van ons vaderland zijn de vaak tegenstrijdige belangen van
provinciën, steden en kollegiën verdwenen en is door het eenhoofdig
bestuur een belang uit de vele belangen van de samenstellende deelen
der Republiek ontsproten, maar de provinciale en stedelijke of kol-
legiale geestgesteldheid van onze republikeinsche regenten heeft voor
eene ministerieele geestgesteldheid plaats gemaakt. En ook deze
moet in het ware belang des lands ophouden te bestaan. Als b. v.
het Indische leger tegen Atjeh strijdt, voert niet Nederlandsch-In-
dië, maar Nederland oorlog, en dan gebiedt 'sLands belang dat,
wanneer de minister van koloniën troepen en officieren noodig heeft
om dien oorlog te kunnen voeren, zijne ambtgenooten van oorlog en
marine, het Atjehsche vraagstuk, als alles beheerschendealthans op
dit oogenblik, op den voorgrond stellende, hem met alle hun ten
dienst staande middelen onbekrompen bijspringen; vraagt de minis
ter van koloniën artilleristen uit Nederland, dan moet de minister
van oorlog aan die aanvrage voldoen en niet b. v. het belang der
zomer oefening en in Zeist of Milligen boven de spoedige voleindi
ging van den Atjehschen oorlog stellen. Als er eene militaire be-
Zie De Eoo Van Alderwerelt in het Bibliographisch album van De Gids,
'aargang 1868.