460 is door hem eene soort van uitbreiding van het korps voorgesteld, maar die uitbreiding met slechts ééne kompagnie heeft hoegenaamd geene beteekenis, zij heeft alleen ten doel de werven een weinig beter te doen bewaken. Hetgeen ik bedoel is eene zoodanige uit breiding, dat men steeds een corps beschikbaar hebbe, om (gelijk bij voorbeeld in 1849 voor de 3e Balische expeditie) naar Indië te kunnen zenden. Niet zoozeer nog voor de verdediging tegen eenen aanval van buiten door eenen Europeschen vijand, maar voor andere gevallen. Zulk een korps zou van uitstekend nut zijn. In Frankrijk en En geland bewijzen die infanterie en artillerie de gewichtigste diensten, en in Erankrijk zijn zij zelfs uitsluitend met de bewaking der kolo niën belast." Toen antwoordde de minister van marine: //Ik beaam ten volle des sprekers gedachten over het wenschelijke van eene uitbreiding van het korps mariniers. Tot de uitbreiding, welke ik nu heb voorgesteld, zal ik echter reeds moeielijk kunnen geraken door het gebrek aan vrijwilligers; wanneer de wet op de militie mocht tot stand komen, hoop ik die gewenschte uitbreiding gemakkelijker te zullen verwezenlijken." Wordt vervolgd.)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 467