504
ten weg waarop het zich begeven had terugbrachten en de natio
naliteit ten slotte was bevestigd door de staatsregelingdie den
4den Maart 1789 in werking trad, zag men de noodzakelijkheid in
om de herstelde centrale macht weder eenig gezag toe te kennen.
Evenwel duurde het nog langen tijd voordat het leger behoorlijk
georganiseerd was. Toen Washington zich in 1789, met den nieu
wen titel van president der Vereenigde Staten, belast zag met het
opperbevel over de militaire macht der republiektelde deze niet meer
dan zeshonderd man. Zijn gezag over de militietroepen der afzon
derlijke staten was tot een klein aantal bijzondere gevallen beperkt,
en hunne formatie werd uitsluitend door die staten bepaald. Bij
ondervinding bekend met de nadeelen van een uit allerhande bestand-
deelen samengesteld legerwilde hij zijn land militaire instellingen
schenkendie het in staat zouden stellenspoedig de door een
onverwacht gevaar onder de wapens te roepen manschappen in wer
kelijke strijders te transformeeren. Maar hij kon den afkeer van een
pas bevrijd volk van een staand leger niet overwinneneen afkeer,
waarvan Jefferson in zijn eigen kabinet de tolk was. Van af 1789
tot 1815 bleef het staande leger, dat, zonder bemoeienis der Staten,
onmiddellijk onder de bevelen van het federaal gezag was geplaatst,
geheel in voorloopigen toestand. Dreigde een oorlog, dan breidde
men het, bij gebrek aan bestaande kaders, uit met geheel nieuwe
regimentenwaarin alle rangen en graden in eens werden gegeven
was het gevaar voorbijdan haastte men zichalle officieren en sol
daten weder af te danken.
In 1790 bevatte dit leger slechts een regiment infanterie en een ba-
taillon artillerie; te zamen 1216 man. Een tweede regimenthet vol
gend jaar opgericht, bracht de sterkte op 2128 man. In 1792 breidde
men het eensklaps tot 6000 man uit, om het in 1796 weder in te krim
pen tot 2800 man. Telkens machtigde eeue acte van het Congres
tot de lichting der manschappen en de vorming van korpsensoms
werd de duur van deze tevens bepaald en werden voor die gelegen
heid de noodige rangen aangewezen. Maar dikwijls gebeurde het, dat
men zich op die wijze eerder officieren dan soldaten verschafte. Zoo
beval het Congres in 1898, toen een oorlog met Erankrijk gevreesd
werd, de lichting van 13000 man; doch twee jaren later had men
wel een voltallig officierskorps, maar nog slechts 3400 soldaten, en
in 1802 bracht men dit tijdelijke leger tot 3000 man terug.
Men ziet, dat het zijn naam van staand leger weinig verdiende.