behoeft men niet te vragen, of men daar goede arbeiders in het leger heeft; dan staat men verbaasd over de zelfopoffering, over de zelfverloocheningdie zoovelen daar betoonen. //Maar alles heeft zijne grenzen en zoo zou het ook met den ijver van het Indische leger kunnen gaan. Wanneer het zich onophou delijk miskend ziet, wanneer het zich, zoo in de verdeeling van de rangen en het geven van onderscheidingen als in bezoldiging steeds achter ziet gesteld, gaat de moed eindelijk verloren, en ik hoop dus, dat onder al het goede, dat wij van dezen Minister van Kolo niën verwachten, en naar ik geloof, met reden verwachten, ook eene verbetering van het lot van het Nederlandsch-Indische leger zal behooren. //Gaan wij eens de rangverhoudingen na, gaan wij na, hoeveel generaals wij hier te lande bij ons betrekkelijk klein legertje hebben en hoeveel er in Indië zijn. Gaan wij eens na dat streken, veel grooter dan het geheele rijk der Nederlanden (ik noem bij voorbeeld Soerabaja) door een kolonel worden gekommandeerd. Waarom wor den die grievendie reeds zoolang bestaan hebben niet weggenomen //Dit is evenwel nog slechts eene quaestie van eer, maar er is voor velen ook nog eene quaestie van brood, en wanneer men leest wat daaromtrent in het Militair Tijdschrift voor het Nederlandsch- Indisch leger gezegd wordt, krijgt men de tranen in de oogen over de ellende en het gebrek, waaraan zooveel Indische officieren zijn blootgesteld. //Ik heb getracht, hier iets goeds te doen voor de marine, omdat ik weetwat zij in Indië doet en hoe slecht zij daarvoor beloond wordt; doch het is slechts voor de toekomst van hen, die de ma rine verlaten hebben, dat ik getracht heb, nuttig te zijn. Ik hoop, dat ik thans met meer succes zal spreken voor het Indische leger, waar het belang actueel is. //Waren cijfers in mijn bezit, ik zou het niet bij spreken laten, maar een amendement voordragen om den toestand der lagere klassen van de kapiteins en ook van de luitenants eenigszins te verbeteren de officieren der hoogere rangen zijn verleden jaar vrij wel bedacht en kunnen althans voor het oogenblik leven. Ik geloof dat, wan neer de Minister de 300.000, die hij mijns inziens terecht van de uitgaven in Nederland heeft afgenomen en die voor het krijgs wezen (de Indische brigade) waren bestemd, doch gebleken zijn, niet te kunnen worden uitgegeven, wilde overbrengen op het hoofdstuk 46

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 53