47
der uitgaven voor Indië, hij dan aanvankelijk met de tractements-
verbetering zou kunnen beginnen.
//Aangezien echter dit cijfer als het ware uit de lucht gegrepen
is en op geen genoegzamen grondslag rust om hier met vrucht ver
dedigd te kunnen worden, laat ik het aan den Minister over, of
hij iets dergelijks bij wijze van aanvulling der begrooting zou kun
nen doen."
Juister en warmer pleidooi voor het Indische officierskorps is nog
zelden in de Kamer gehoord. Voor het door hem gesprokene ver
dient de heer Nierstrasz den dank van het Indische leger. Het
kan dan ook niemand onder ons verwonderen, dat de heer Pabius
zich met de zoo krachtige en welsprekende redevoering van den heer
Nierstrasz geheel vereenigde, en dezen zijn oprechten dank betuigde
voor de nobele wijze, waarop hij voor het brave Indische leger in
de bres was gesprongen.
//Ja, zoo zeide de heer Fabius, //dat brave Indische leger heeft
het meeste recht op ons aller belangstelling.
//Ik heb ook expeditiën in Indië bijgewoond, en bij elke van die
gelegenheden heb ik meer en meer achting voor dat leger gekregen
ik vertrouw dan ook, dat de Minister van Koloniën de vele grieven
die er bij het leger bestaan, zal kunnen opheffen".
De heer Storm van 's Gravesande poogde den heer Nierstrasz in
een paar punten te weerleggen. Hij begon met de verklaring, even
zeer bereid en genegen te zijn, zich de belangen van de Indische
officieren aan te trekkenen met de opmerking datwanneer men
dergelijke zaken bespreekt, men //voorzichtig moet zijn en zorgen
dat men goed met de zaak in kwestie bekend is."
Deze opmerking is voorzeker in 't algemeen zeer juist en beharti-
gingswaardigdoch wasnaar onze bescheiden meeningditmaalin
de mond van den heer Storm, tegenover den heer Nierstrasz minder
van pas, zooals straks zal blijken.
Deze had o. a. aangevoerd, dat het leger in Indië achtergesteld
wordt bij dat in Nederland op het punt van helooniugen. De heer
Storm gelooft dat niet. Bedoelt de heer Nierstraszzegt hij
decoratièn»dan staat zeker het Indische leger niet ten achter."'
De heer Nierstrasz antwoordde hierop, zeer terecht, dat zijne op
merking omtrent decoratiën //betrof: niet die, welke men volgens de