566 Dr. Gilchrist toont de wijze aan om bij zijne patiënten de snel heid van den bloedsomloop te bepalen (door hen achter het oor te voelen) en hen te aderlateD, en beschrijft de chirurgicale instrumen ten en veldapotheek, die een veearts moet medenemen. Hij handelt eveneens over de gezondheidsleer van den olifant, over de middelen om hem te velde welvarend te houden en om ongelukken te voorko men. De olifant heeft een teergevoeligen voet, en de aard van dezen voet laat niet toe hem kunstmatig te beschermen, gelijk men bij het paard doet. Men heeft beproefd hem lederen laarzen met ijzeren zolen te doen doen dragen, maar zijn gang werd er door belemmerd. Men bepaalt er zich toe te waken, dat de door het dier te volgen wegen niet slecht zijn door toeval of door toeleg van den vijand. Men vermijdt evenzeer hem door bosch-uitkappingen te doen gaanwaar wortels of boomstompen, die één of twee duimen boven den grond uitsteken, zijne voetzolen zouden kunnen kwetsen. Men is ook op zijne hoede tegen modderpoelen, waarin de olifanten, zwaar beladen als zij zijn, den voet zouden kunnen verstuiken of het been breken. Als zij lange marschen moeten afleggen op een steenachtigen bodem, besmeert men hun voetzolen met een zalf, die er hardheid aan geeft. Men behoort gelijke zorg te dragen voor den rug van den olifant, oppassen dat het harnachement hem niet kwetst en vooral niet nat op zijn rug blijft. Als zijn hoofd te lang blootgesteld blijft aan de stralen van een brandende zon, kan hij een hersenontsteking of een oogziekte krijgen. De heer Eousselet verhaalt, dat men voor het marcheeren in de zon den kop der olifanten met een vet bestrijkt, en Dr. Gilchrist beveelt aan, hen op de rustplaatsen in de schaduw te stellen, maar op een luchtige plek; na een marsch moet men hen noch wasschen noch doen baden, zoolangzij niet van zelf zijn afge koeld. De heer Gilchrist treedt ook in de bijzonderheden van het gewone voedsel der olifantenhet water is voor hen eene gebiedende behoefte; zij zouden er moeilijk langer dan vier en twintig uren van verstoken kunnen blijven; zij verlangen het zuiver en helder. Om het dier gezond te houden, is het noodig het dikwijls te doen baden. Zie hier, wat van zijn kant de heer Rousselet zegt//Het dier moet dikwijls in de schaduw van een boom met dik gebladerte geplaatst worden, en op een droog terrein, zonder stroo. Een enkel touw, vastgemaakt aan een der achterpooten en verbonden aan een piketpaal, is voldoende om hem te beletten weg te loopenzulk een mak dier zal nooit trachten dezen zwakken band te verbreken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 573