57 hetgeen in 1873 niet noodig was geweest. Had men zich toen maar, even als ten aanzien van vele andere zaken, aan de voorstellen van den generaal Kroesen gehoudenDie generaal was volkomen be kend van het leger; beter, dan men dit aan de Secretarie of aan het Ministerie kan zijn. Doch hier moest echter weer afgedongen wordenten koste der ware belangen van het leger en van den staat Alles, wat voor het Indische leger gegeven wordt, wordt schoor voetend gegeven, Jaren lang is het bekend, dat eene huishuurin demniteit van f 35.voor luitenants en f 50.voor kapiteins, zooals in bijna alle garnizoenen werd gegevenniet voldoende is, oin hen en hun gezin overeenkomstig hunnen maatschappelijken stand te huisvesten. Eindelijk, na jarenlange correspondentie, wordt eene verhooging geven, zoodat de luitenants op f 40.en de kapi teins op 60.komen; terwijl op dezelfde plaatsenden hulponder- wijzer van het lager onderwijs (zeer terecht) f 60.en den hoofd onderwijzer f 100.wordt toegelegd. De luitenant kan dus, vol gens den maatschappelijken stand, lang niet, en de kapitein nauwelijks gelijkgesteld worden met den ondermeester. Eerst hoofdofficieren hebben dezelfde behoeften als de hoofdonderwijzers. Nu vragen wij: wat helpen zoodanige verhoogingen? Zal de luite nant, die voor f 35.niet overeenkomstig zijn stand kon wonen, dit nu wel kunnen doen voor f 40.Immers neen! De heer Nierstrasz heeft het met reden gezegd: het is geene besparing, wat men aldus op het leger bezuinigt! Integendeel, op deze wijze ge geven, hebben de verhooging weinig nut en zijn zij grootendeels te beschouwen als weggeworpen geld. De Minister Van Koloniën heeft voldoende doen blijken, dat hij-, ten aanzien der tegenover het Indische leger te betrachten zuinig heid, zich op een ander standpunt stelde dan zijne voorgangers en dat hem het lot der Indische krijgsmacht in de daad ter harte gaat "Met de m,eeste sympathie heb ik gehoord naar de rede van den laatsten geachten spreker. Het lot en de toestand van onze krijgs macht in Indië is, mijns inzienseene van de eerste zorgen der Begeeringwant op dien toestand steunt voor een goed deel het bezit zelf van die gewesten. Het zal evenwel de Kamer niet be vreemden, dat ik, zoo kort na mijn optreden, haar geene voorstellen heb kunnen doenop grondig onderzoek berustende. Intusschen wordt de zaak door mij behartigden als het mij zal blijkennoodig

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 64