59
//De laatste geachte spreker" zoo ging de Minister in zijn
antwoord aan den heer Rutgers van Rozenburg voort //vroeg,
wat er gedaan werd om het noodig getal soldaten in Indië te krij
gen, en hij gaf als het gewone contingent het cijfer van 1400 man
op. Indien de geachte spreker teruggaat in de laatste jaren, dan
zal hij tot de overtuiging komen, dat het aanvullingsleger door elkan
der was 1100 a 1200 man. Soms niet meer dan ruim 1000. Als
ik nu hier kan verklaren, dat op dit oogenblik reeds 1700 man
beschikbaar zijn tot aanvulling: wanneer ik daarbij voeg, dat vol
gens berekening het getal uit te zenden manschappen tot het einde
van het volgende jaar 3500 man moet bedragendan geloof ik dat
men met eenige zekerheid zal kunnen beweren dat, op den ingesla
gen weg voortgaande, op het einde van het volgende jaar althans
evenveel manschappen zullen zijn uitgezonden als dit jaar beschik
baar zijn gekomen. Ik wijs toch alleen op de omstandigheiddat
de werving, in Pebruari geschorst, eerst in Juni of Juli weer ge-
apend is. In de laatste twee maanden is daarvan het gevolg ge
weest, dat, dooreengenomen, 7 man per dag zijn aangeworven. Vol
gens het bericht van heden zijn gisteren te Harde wijk op één dag
14 man aangeworven. De werving geeft dus goede resultaten en
er bestaat hoegenaamd geen vrees niet te voorziene omstandigheden
ter zijde latende]dat het cijfer, dat in Indië tot aanvulling noo
dig wordt geacht, niet zal worden bereikt.
*Is het ook niet eenigszins overdrevenwanneer de geachte spre
ker, tot bepaling van het verlies, dat in de toekomst door het
bezettiugskorps te Atjeh zal worden geleden, tot grondslag neemt
de verliezendie door het expeditiekorps zijn geleden P Bekende om
standigheden hebben tot die verliezen bijgedragen het tijdstip waarop
de expeditie ondernomen werd, de ziekte, die de expeditie van Java
heeft vergezeld, de groote werkendie tot bevestiging van den Kraton
moesten tot stand gebracht worden, bovenal de talrijke en hevige
gevechten, die men heeft moeten leveren. Al die redenen zullen
in de toekomst, althans niet in die mate, tot verliezen bijdragen."'
De heer Rutgers repliceerde hierop, dat hij in zijne berekening
de aan cholera en wonden overledenen en de gesneuvelden reeds had
afgetrokken en dat hij dus meende, den toestand ten deze niet te
ongunstig te hebben afgeschilderd.
Ook naar onze meening is zulks in geenen deele het geval. Wij