62 suppletie noodig; minstens, omdat in Atjeh voorloopig wel aan uit breiding onzer troepenmacht, niet aan inkrimping kan worden gedacht, en omdat thans, feitelijkreeds groot incompleet bestaat. De discussie tusschen de HH. Nierstrasz en den Minister van Koloniënwaarvan wij zooeven gewaagden en waarbij ook de heer Stieltjes zich nog een oogenblik aansloot, zullen wij hier niet in haar geheel overnemen, omdat zulks niet bepaald noodig en dus, met het oog op de beschikbare ruimte in dit tijdschrift, niet wen- schelijk mag heeten. Wij hebben thans van het op den l2tIen "November over het leger gesprokene een algemeen overzicht gegeven, en dienaangaande ook onze meening onbewimpeld geuit. Wij konden dit laatste gerustelijk doen, omdat de Minister Yan Goltstein in de bovenbedoelde dis cussie, naar aanleiding van een dagbladartikel, verklaarde, dat de Regeering ieder, die over eene ernstige kwestie licht wenscht te verspreiden, dankbaar is. Het doet ons alleen leed, dat wij niet meer gegevens tot onzen dienst hebben, en dus onvolledig hebben moeten zijn in verschillende opzichten. Doch wij spreken alleen mede over datgene waarover wij meenen te kunnen oordeelen, en zwijgen over 't geen wij niet zeker meenen te weten. Trouwens, zoo wij geslaagd zijn in onze poging om op sommige zaken de aandacht te vestigen, dan is ons doel bereikt. Verder te gaan, is ook de roeping van een tijdschrift niet. II. Op den IS3011 November 1874 kwam het Hoofdstuk //Uitgaven in Nederland" der Indische begrooting, en daarmede de oprichting der Indische brigade ter sprake. Voor deze was op de begrooting aanvankelijk een post van 300,000.uitgetrokken; doch bij de Memorie van beantwoording van het voorloopig verslag bracht de Minister in zoover wijziging in de begrooting, dat hij dien post liet vervallen. //De tegenwoordige tijdsomstandigheden", zeide de Minister in de Memorie van antwoord, //maken het hoogst waarschijnlijk, dat in de eerste jaren niet zal kunnen gedacht worden aan de werkelijke vorming eener Indische brigade. Iu verband daarmede bestaat er geene urgentie en is het, naar vermeend wordt, niet raadzaam, reeds

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 69