//Maar daarenboven zegt de heer De Roo verder men stelt
zich den aard dier menschen, die gemeenlijk in dienst treden, ver
keerd voor, wanneer men meent, dat zij zich met rechtsgeleerde
spitsvondigheid zullen afvragen, onder welke voorwaarden zij zich
eigenlijk verbinden. Ik spreek nu alleen van de militairen, die uit
Indië terugkomen. Bij hun vertrek wordt hun eene zekere som,
wellicht 200 of 300 gulden, uitbetaald. Dat geld wordt spoedig
opgemaaktenna verloop van eenige wekenstaan zij voor de
vraag: wat nu? Is nu, in een goed garnizoen, een korps gevestigd,
bestemd om hen op te nemen, een korps met een sierlijke uniform,
eene goede muziek en een menschkundigen chef, die den dienst aan
genaam weet te maken, en zij zien bij zoodanig korps eenige hunner
kameraden dienen, dan treden die menschen in dienst, zonder zich
angstvallig af te vragen, of dat korps ook te eenigertrjd naar Indië
gezonden kan worden. Het komt maar op de eerste honderd aan
is een schaap over de brug, meerderen volgen."
Wij merken hierbij op, dat onder de bestrijders van den Minister
zich geene eenstemmigheid van denkbeelden openbaart. Dat goed
garnizoen, met sierlijke uniform, goede muziek enz. van den heer
De Roo komt al zeer weinig overeen met de brigade op de hei van
den heer Stieltjes
Doch dit daargelaten; bij hun engagement bij de Indische brigade
zal men de menschen, als zij dat zeiven niet begrijpen, wel duide
lijk moeten uitleggen, dat zij naar Indië gezonden kunnen worden,
op elk oogenblik. Anders gaat het met hen als met de vrijwilligers
van het Nederlandsche leger: ook dezen kunnen, volgens de grond
wet, naar Indië gezonden worden, maar niemand denkt er aan, dat
artikel toe te passen, omdat men aanneemt dat de vrijwilligers-zelven
er niet mede bekend zijn.
De heer De Roo wil blijkbaar de brigade permanent maken in
Nederland, om die bij eene catastrophe in Indië, zooals in 1873
dadelijk in haar geheel te kunnen uitzenden. Heeft men dan de les
der geschiedenis uit den Java-oorlog, de ondervinding met de expe
ditionaire afdeeling, vergeten?
//Maar in elk geval, al die redeneeringen, die vragen, of de menschen
zullen komen of niet zullen komen dat alles is volkomen subjec
tief. De Minister en de heer Storm zeggende menschen komen
nietmaar de heer Stieltjes en ik zeggende menschen komen wel.