88
kader van het Nederlandsche leger. Wij behandelen hier de Indische
begrooting, en is al zeker bij de oprichting der Indische brigade als
nevendoel het nut voor het leger hier te lande betrokken, zoo is
Indië toch de hoofdzaaken nu heeft het mij verwonderddat de
geachte voorsteller met geen enkel woord heeft gevraagd van hetgeen
ik straks heb gezegd omtrent de veranderde tijdsomstandigheden se
dert de beslissing der Kamer. Juist die veranderde omstandigheden
zijn het, die de toepassing van het beginsel op het oogenblik niet
wenschelijk, ja onmogelijk maken. Is het beste bewijs niet in het
verledene? Is het niet daarin te zoeken, dat de minister, die dat
beginsel met zulk eene warmte, in strijd met de meening van alle
deskundigen in Indiëheeft doorgedreven, daaraan tot nu toe geene
uitvoering gaf? Is dat niet het beste bewijs, dat de zaak op het
oogenblik niet in toepassing kan worden gebracht?
//In zooverre ben ik verblijd, dat de geachte spreker het amen
dement heeft voorgesteldomdat ik dan althans één officier uit het
leger, een deskundige, voor dat beginsel gestemd heb gezien. Wat
mij betreft, ik heb bij verscheidene officieren van het Indische leger
naar hun oordeel omtrent de zaak geïnformeerd en zijaan wier
oordeel toch ook eeuige waarde moet gehecht worden omdat zij met het
Indische leger moeten werken, dachten er algemeen ongunstig over.
Dit laat ik echter daar, maar ik wensch, dat de kamer thans de
financiëele krachten vooral aanwende tot versterking van het leger
in IndiëHet is de meening der Regeernig dat de werving
moet voortduren. Er is geen sprakenoch van het sluitennoch
ook van het beperken der werving, en nog veel minder van zich
te bepalen tot het getal der uit Indië aangevraagde militairen".
Wij behoeven niet te zeggen, dat wij deze woorden des ministers
met volkomen instemming overnemen. Wij meenen er alleen op te
moeten wijzen, dat volgens den Minister, alle deskundigen in Indië
het denkbeeld eener Indische brigade hebben afgekeurd, zoodat zij, die
desniettemin dat denkbeeld toch willen verwezenlijken, zooals de lieeren
De Roo en Stieltjes, eene zware verantwoordelijkheid op zich zouden la
den. De minister heeft den heer De Roo een deskundige genoemd in
algemeenen zin hebben wij daartegenten aanzien van legerorganisatie,
geen bezwaar. Maar zoolang de heer De Roo niet volkomen is in
gelicht omtrent den toestand van het Indische leger thans, moeten
wij, teu aanzien der Indische brigade, aan die //deskundigheid" twij-