213 Tusscben de betrekking van aanvoerder en onderwijzer is zulk een he melsbreed verschil, dat uit de ongeschiktheid als onderwijzer niet tot die van hoofd-officier mag worden besloten. Ik ken hoofd-officieren, toegerust met de noodige kennis, die met de meeste tact hunne troepen leiden en bezielen, en die toch finaal on geschikt zouden zijn voor de betrekking van kapitein-adjudant, zooals die door David gewenscht wordt. De schrijver zegt, dat de eigenaardige werkkring van den bataillons- adjudant grootendeels vervalt wanneer men de rekruten van een ba- taillon afneemtAlsof die officier zoowat uitsluitend is aange steld tot het drillen van rekrutenen de oefening van het kader niet in aanmerking komt Helaashet intellectueel ontwikkelen en het dresseeren van het kader wordt in dit leger maar al te dikwijls verwaarloosd en maar al te dikwijls onmogelijk gemaakt,maar zou men daarom tot de con clusie moeten komen, dat een bataillonsadjudant overbodig is?..... Neen, de oefening van het kader is een zeer belangrijk iets, en het is volstrekt niet te veeldat men per bataillon een luitenant en een adjudant onderofficier heeft aangewezenom die oefening te behar tigen. Het benoemen van een luitenant voor het onderwijs wordt m. i. door het behouden van den luitenant-adjudant niet meer noodig. Laatstgenoemde kan, wanneer hij geen rekruten meer behoeft te doen africhten, zeer goed belast worden mèt het onderwijs der aspiranten voor den officiersrang. Bij de keuze van bataillons-adjudanten lette men dan op geschiktheid tot het geven van dat onderricht. Wat aangaat het onderwijs op de korpsscholen, ik zie niet in, waar om een der luitenants van de kompagniën daar niet mede zou kun nen worden belast? En ieder weet toch wel, dat in het vredesgar- nizoen de luitenants van een compleet officierskorps zóóveel tijd hebben, dat zij nu en dan een paar uurtjes kunnen afzonderen om dat onderwijs te geven. De indeeling van een reservekapitein per bataillon wordt door ieder gewenscht. Bépotbatai.llons. Hoe noodig een generale staf ook voor het leger moge zijn, nog oneindig veel meer heeft het behoefte aan dépots, wantzonder die inrichtingen is het leger niet mobiel. Voor en aleer men tot andere verbeteringen overga, dient de regee-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 220