44
Koloniën en op de leden der Kamer, hadden wij niet mogen verwach
ten, dat ons vertrouwen in hen zóó spoedig en zóó schitterend zoude zijn
gerechtvaardigd. De heeren Nierstrasz, KabiusRutgers van Rozen
burg en de Minister van Koloniën voerden o. a. het woord de woor
den vau hen-allen getuigden van warme belangstelling voor het In
disch leger en geen enkel kamerlid was er, die blijken deed, met
hunne getuigenis niet in te stemmen. Attendre et espérer riepen
wij voor twee jaren (Militair Tijdschrift 1873, bladz. 100) onzen
lezers toeen wij doen dat thans met te meer vertrouwennu de
Atjehsche expeditiën althans dit goede hebben uitgewerkt, dat de
oogen der machthebbenden meer dan vroeger op de noodzakelijkheid
van een goed Indische leger zijn gevestigd geworden, en nu door
de machthebbenden is erkenddat dit leger sedert lang verwaarloosd
is geweest.
De heer Nierstrasz was de eerste, die het woord voerde over de
Indische legerbegrooting. Op den iade11 November 1S74 sprak deze
o. a. de volgende woorden, die wij met te meer instemming over
nemen nu hij zich ook beriep op hetgeen wij in het Militair Tijd
schrift ter zake van de herziening der tractementen van de officieren
hebben geschreven, en daardoor toonde, de waarheid te willen hooren,
van welke zijde zij ook wordt geuit
//Het krijgswezen is voor de Nederlandsch-Indiscbe koloniën eene
zaak van overwegend belang, die wel de aandachtige beschouwing
verdient.
//Heeft men pas ondervinding in den oorlog opgedaan, dan dunkt
mij, getuigt het van voorzichtigheid en van wijze staatkunde, zich
de lessendaarbij verkregenten nutte te makenom de gebreken
die met mocht ontdekken, zoo spoedig mogelijk te verhelpen. Het
is misschien onstaatkundig, onvoorzichtig, daaraan tijdens een oorlog
te tornen. Wanneer echter, zooals officieel verklaard werd, de oorlog
is geëindigd, dan is het tijd om een blik achterwaarts te werpen en
te zien, welke lessen de ondervinding heeft opgeleverd.
//Dat het krijgswezen in Indië veelal het stiefkind der Nederland-
sche Regeering is geweest, is bewezen; en dat de uitgaven daarvoor,
schijnbaar improductief, werkelijk den grootsten waarborg voor pro
ductie opleveren, is algemeen bekend.
//De Memorie van toelichting van de Indische begrooting van voor
leden jaar bevatte eene belangrijke beschouwing over de tractementen