Ill verliet de luitenant-kolonel J. H. T. Wiegand den 28 sten Sep. tetnber vroegtijdig Kotta-Radja, marcheerde langs den linker Atjeh- oever naar Penajoeng en van daar naar Larnaraom, verder zuidwaarts voortrukkende, het volgens de jongst ontvangen rappor ten zwak bezette Langkroek te bereiken. Werkelijk werd het weste lijk deel der kampong verlaten gevonden, en toen vervolgens de hoofdmacht der kolonne zich naar het oosten wendde, bleek dat ook Oost-Langkroekofschoon door eene reeks van bentings versterkt, niet dan door weinige vijanden bewaakt werd. Na een kort vuurge vecht moest ook dit deel der kampong door den vijand ontruimd worden, die, behalve een viertal lijkeu, niet minder dan 12 vuur monden, 18 vaatjes patronen en 5 vaatjes buskruit achterliet; wel een bewijs, dat hij het plan had gehad, ons uit Langkroek geducht te bestoken. Terwijl den Atjehers vooral bij hun overhaaste vlucht ge voelige verliezen waren toegebracht, telden onze troepen slechts 8 ge wonden. De post te Lampoeloe werd nu opgeheven en daarentegen de oostelijke defensielijn met een viertal redoutes gesloten (Larnara Noord-Oost en-Zuid-Oost, en Langkroek Oost en-West), waarvan de beide eersten ter observatie van het vijandelijk terrein dienden, de beide laatsten, elk bezet door eene compagnie infanterie en 2 stukken geschut, de achterwaartsche verbinding met Penajoeng ver zekerden en tevens besterad waren om tot steunpunt te dienen ter voorbereiding van een later te ondernemen aanval op Berouw en Lemboen, waarvan het bezit den onzen onmisbaar was ter bescher ming van de brug bij Pakan-Atjeh en van de oosterfacen zoowel van deze sterkte als van Kotta-Radja, die, ook na de vermeestering van den meerbedoelden grafheuvel, voortdurend door den vijand wer den verontrust, en wel zoo hevig, dat nog telkens militairen en koelies in het kwartier werden gewond. Herhaaldelijk drong de vijand, die daartoe uit Lemboeh de rivier overschreed, tusschen de oosfer- sterkte en Pakan-Atjeh door, en bedreigde zoodoende de onderlinge gemeenschap dier posten. De 7^ November werd aangewezen om tegen de bovenbedoelde kampongs op te rukken. De kolonel Pel behield zich daarbij weder de algemeene leiding voor en gaf den luitenant-kolonel A. J. Pie penbroek last, de te bezigen troepenmacht in alle stilte samen te trek- Kommandant van Kotta-Radja en bij besluit van deu Gouverneur-Generaal dd. 10 November 1874 tevens aangewezen als 2de bevelhebber. In Mei 1875 verliet hij Atjeh tot herstel van gezondheid en werd vervangen door den luitenant-kolonel F. C. A. Stoecker.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 118