125 Nadat de straks bedoelde troepen naar Java waren opgezonden en onze bezetting daardoor tot op de helft was gereduceerd, bleef onze geheele macht ter Sumatra's Westkust bestaan uit 451 man infan terie, 00 man pionniers en 116 man artillerie, die, op verschillende posten verdeeld zijnde, te gering was om ergens doortastend of met eenigen klem te kunnen optreden. Zooals te voorzien was, bleef deze toestand bij de bevolking niet onopgemerkt en werd daarvan al spoedig gebruik gemaakt. De Padries, die in de laatste jaren langzamerhand van hunne offen sieve houding waren teruggebracht, begonuen nu weer pogingen aan te wenden om zich daarin te herstellen en noodzaakten ons gaandeweg, zoo al niet tot het aannemen van een geheel passief verdedigings stelsel, dan toch tot een zeer o.mzichtig en beperkt handelen. Hoewel in de Padangsche bovenlanden, doch niet zonder groote opofferingen en verliezeu, de zaken nog eenigszins in evenwicht werden gehouden door den moed en de volharding van enkele brave officieren en wel geoefende soldaten, was in de Padangsche beneden- landen en langs de kust het Nederlandsche gezag als het ware geheel verloren gegaan. Overal had de Maleier zich los gemaakt van de bandenwaarmede hij door ons in rust en vreedzame onderwerping was gehouden; naar eigen inzien, of op eene wijze welke het meest met zijne per soonlijke belangen overeenkwam te werk gaande, verachtte hij de in stellingen van ons bestuur en kwam hij zelfs meermalenmet de wa penen in de hand, tegen de toepassing daarvan in verzet. Geen macht genoeg bezittende om deze gewelddadigheden en kren- ningen van ons gezag tegen te gaan of te beletten, werden wij hoe langer hoe meer verplicht onze toevlucht te nemen tot een ver zoenend, op kwalijke gronden gebaseerd en zeer beperkt politiek stelsel, waardoor echter ook onze moreele invloed aanmerkelijk bena deeld en gevoelig geschokt werd. De meeste onzer sterkten verkeerden in zekeren zin in een voort durende» staat van beleg, althans kon men zich op geen kanonschots afstand daarvan verwijderen zonder vrees voor vijandelijke ontmoetingen. Onze post op Pontjaasrg-ketjil een klein eilandje in de baai van Tiipanolie was door Atjehsche zeeroovers overvallen en afgeloopen, en de Nederlandsche vlag werd in hun dadelijk aangrenzend rijk zoo weinig meer geëerbiedigd, dat zelfs Hollandsche schepen, bevreesd om hun eigen standaard te laten zien, te Troemon onder vreemde vlag gingen handel drijven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 132