131
toen hij van den civielen gezaghebber op een bedaarden maar ernstigen
en stelligen toon het bevel ontving, op staandeu voet alle vijan
delijkheden te staken en het grondgebied der XII Kotta's te ont
ruimen, gaf hij daaraan toch zonder tegenstreven gehoor. Zijne
vooruitgeschoven doebalangs werden dadelijk teruggetrokken, en de
indruk, welke het zoo onverwacht en plotseling verschrijnen van onze
gewapende macht op hem had gemaakt, was zoo groot, dat hij den
luitenant gezaghebber zelfs ging betuigen, dat hij zich nimmer tegen
de bedoelingen van het Gouvernement had willen verzetten, dat
hij tot het opnemen der wapenen door de bewoners der XII Kotta's
was gedwongen geworden, dat zijne handelingen derhalve alleen
moesten dienen tot eigen verdediging, en dat het hem dus zeer
verheugde, dat wij tusschen beide waren gekomen om een geschil te
beslechten, dat anders het geheele regentschap in oorlog en rampen
zou brengenwant dat hij overtuigd was van onze meer verlichte
denkbeelden en bekende rechtvaardigheid, en zich dus gaarne aan
onze billijke uitspraak zou onderwerpen.
De sluwe en valsche onruststoker vergat daarbij echter niet, er
op aan te dringen, dat ook zijn vijand tot het nederleggen der wapenen
zou worden genoodzaakt, terwijl hij voor zich twee dagen tijd ver
zocht tot het sloopen der opgeworpen versterkingen en het terug-
voeren naar Narras van de bagage enz.
Niettegenstaande de overtuiging bestond, dat alle verzekeringen
van vrede en onderwerping door Nan Tjerdik gegeven, slechts ge
veinsd waren en hij niet zou verzuimen zich, bij de eerste gelegenheid
hiertoeover de thans ondergane vernedering te wrekenmoest toch
aan zijn verzoek worden gevolg gegeven en verder tegenover hem
met de meeste omzichtigheid worden te werk gegaan.
Met het oog toch op onze geringe troepenmacht behoorde zooveel
doenlijk te worden vermeden, in een openbaren oorlog te geraken,
welke niet dan hoogst moeilijk door ons gevoerd zou kunnen worden,
terwijl aan den anderen kant moest worden voorkomenom door
betoon van zwakheid onze macht en ons aanzien geheel verloren te
zien gaan.
Deze laatste eisch maakte het tot plicht, bij Nau Tjerdik aan te
dringen op het verlaten der XII Kotta's, waartoe hij zich verbonden
had, maar waaraan hij onder allerlei voorwendsels maar geen gevolg gaf.
Wel verre echter van aan onze vertoogen eeuige blijkbare waarde
te hechten, bleef hij daarvoor onverschillig en verklaarde hij eindelijk
aan onze eischen niet te willen voldoenzich zoo noodig met de wa-