137
werd daarmede opgehouden en alhoewel nog niet zeer veel succes
was verkregen, vermeenden de soldaten toch eene opening te bemerken,
bezijden het puut waar vroeger de poort geweest was.
Dat werd door hen beschouwd als het voorteeken van eene nabij
zijnde bestorming, en weldra waren allen weder bezield met dien
moed, welke ons zoo dikwijls reeds tot de overwinning had geleid,
en die allen gezamenlijk thans hoopten te kunnen aan den dag
leggen om zich te wreken over de nog onlangs geleden nederlaag
en om den blaam uit te wisschenwelke daardoor in het oog der meesten
en zeker in dat des vijands, op hunne wapenen geworpen was.
Met ongeduld wachtte elk op het koinmando Voorwaarts, doch
nog eens moesten zij in deze verwachting worden teleurgesteld
dat zoo verlangde Voorwaarts werd niet uitgesproken
De kommandant vermeende de kans niet te mogen wagenhij vreesde
geene macht genoeg te hebben om tot den aanval te kunnen overgaan
en trok terug, zonder een enkel geweerschot te hebben gelost, met
een troep, die zulk een afloop der zaak volstrekt niet had verwacht
en nu geheel ter neer geslagen en onvergenoegd den marsch naar
Priaman weder moest aannemen.
De indruk, welken deze gebeurtenis op de hulptroepen, en nog
meer op den vijand maakte, was ons geenszins voordeelig; er werd
dan ook wijsselijk beslotengeene verdere ondernemingen tegen Narras
te beproeven voor dat meerdere troepen van Java zouden zijn aan
gekomen.
Doch het was niet alleen hier, dat onze herhaalde tegenspoed een
ongunstigen indruk, eene kleinschatting onzer macht, ja zelfs eene
algemeene lust tot verzet had te weeg gebracht.
In de XIII Kotta's en andere distrikten der Padangsche boven
landen heerschte eene onrust, welke zelfs zoover ging, dat men een
aanval op Padang waagde, terwijl ook in de meer noordelijke land
streken de geest des oproers blijkbaar begon te ontwaken en zelfs
Toeankoe Itnan de wapenen opnam, om zich van onze strandposten
meester te maken.
Dit zoo beruchte hoofd der Padries, reeds meermalen beschreven
en o. a. in het werk van den luitenant kolonel Lange ons duidelijk
bekend gemaakt, resideerde te Bondjol.
Keeds langen tijd had hij zich voorgesteld, ook aan den anderen
kant van de Massang-rivier zijne macht te doen geldendoch toen hij
daarin was teleurgesteld en reeds een jaar lang te vergeefs oorlog had
gevoerd over het bezit van Soengei-Kassikoen met den Toeankoe Nan