147 Een harde dienst was die, welken dikwijls onverwachte volksop- loopenin het holste van den nacht en op verscheidene punten te gelijk, oplegden. Een handvol soldaten moest dan oprukken tegen eene gewapende, iu aantal oneindig sterkere menigte, die woedend tegen de poorten der kazerne stormde, onder den kreet: //Slaat de de vergifligers doodSlaat de moordenaars doodDeze kreten weergalmden onverwacht te midden der stilte van de slaapzalende opgeschrikte soldaten sprongen uit het bed, kleedden zich in aller ijl aan; de officieren snelden toe, men greep de wapenen ging haastig de trappen afchargeerde tegen de menigtedeze maakte baan verspreidde zich, sloot daarna weder den kring, huilende, fluitende, met steenen werpende; de soldaten chargeerden op nieuw, de menigte ging weer uiteen. Zoo duurde het uren lang, den geheelen nacht, soms zelfs nog den geheelen volgenden morgen. Als de samenscho lingen niet zeer aanzienlijk waren, kwamen de soldaten ongewapend naar buiten en beproefden door goede woorden de muitelingen tot bedaren te brengen. Soms slaagden zij; soms evenwel aangevallen en vervolgd, keerden zij in den looppas naar de kazerne terug, en kwamen gewapend weer buiten. De oproerlingen sloten zich dan in de huizen op, en schoten uit de vensters op den troep. Men moest de deuren openstooten, in de woningen dringen, handgemeen worden. Over dag gestadige vermoeienis; des nachts een korte slaap, bij herhaling afgebroken; overal angst en afwachting van het gevaar. In de meeste steden en dorpen moesten de soldaten bovendien de lijken uit de huizen weghalen om ze op de wagens van het regiment naar de begraafplaats te vervoeren, daarna de kuilen graven en de dooden in hunne laatste rustplaats leggen. Dikwijls verzette het volk er zich met woede tegen; men moest dan, met de bajonnet in de hand, in die sombere holen doordringen en zich met geweld van de lijken meester maken. Bij alle korpsenbij alle detachementen zamelde men gelden in voor de behoeftige gezinnen; op eenige punten deelde men eiken dag zekere hoeveelheid brood uit, elders vleesch en soep. Als men niet anders had, gaf men de kliekjes der menage; men deelde stroo uit, oude kleêren, in een woord alles wat dienen kon. Bij verscheidene korpsen stelde men vaste comités voor onderstand in; de officieren jgmgen daaghjks om beurten in de huizen der armen hulp verleenen, raad geven, zien wat er voorviel. De soldaten zonden aan de hos pitalen de stroozakken hunner bedden, boden zich geheel uit eigen beweging aan om de lijders in de ziekengestichten en particuliere

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 154