151 dan henen. De soldaten volgden hem met een blik, die meer zeide dan een: //vaarwelHoe dikwijls zal de officier bij het verlaten van de slaapzaal gedacht hebben: //Misschien zullen morgen ochtend al mijne arme soldaten niet meer daar zijn En hoe dikwijls zullen de soldaten, als zij den officier bleek en ontdaan zagen vertrekkenen achter hem den ordonnans met een bezorgd, als door een pijnlijk voorgevoel bezield gelaat, onder me kaar gezegd hebben: //Misschien zien wij morgen onzen luitenant niet terug Als deze vertrokken wasdeelde de foerier de brieven uit. O een brief van huis, in die dagen, in die streken! De gelukkigen, die hunnen naam hoorden uitspreken, konden de overmaat hunner blijdschap niet bedwingen; zij werden ongeduldig, stampten met de voeten, strekten de handen uit: //Voor mijgeef mij den mijnen. Je hebt hem me nog niet gegeven. En mij geeft je me hem niet?" //Stilteop je plaats schreeuwde de foerier. Oogenblikkelijk werd de stilte hersteld, maar wat zelfbedwang! De foerier bleef met gefronste wenkbrauwen een oogenblik turen, daarna deelde hij de brieven rond; de kompagnie ging zwijgende uit een, ieder begaf zich ter ruste. In het diepste van den nacht hoor den zij, die den slaap niet konden vatten, in de zaal een gedruisch van langzame voetstappen en fluisterende stemmen; het hoofd op richtende werden zij den officier van de wacht en den korporaal van de week gewaar, die de lange rijen bedden doorliepen en stil bleven staan voor die, welke ledig waren, de een om te vragen, de ander om te antwoorden. Daarna bleven beidenop het oogenblik van het naar buiten gaan, onbeweeglijk staan, bezield door eene gemeen schappelijke gedachte, die het gemakkelijk was te raden. //Als er wat gebeurt," zeide met half luide stem de officier, //kom me dan daadlijk waarschuwen." Laat ons hopendat er niets te doen zal zijn. //Laat ons het hopen." Deze woorden waren altijd vergezeld van een zucht, die een §e~ heel ander en helaas dikwijls te gegrond gevoelen te kennen gaf. Een uur misschien na de uitdrukking van dezen wensch werden de soldaten onverwacht gewekt door eene uitbarsting van doordringende kreten, van afgebroken zuchten; zij zagen hunne kameraden, in aller ijl opgestaan, zich om een bed verdringen, de officier van de wacht kwam met snellen tred aangeloopen, daarna de dokter, de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 158