154 //Wie wil gaan?" vroeg de officier van de week. De helft van de kompagnie deed een pas vooruit of stak de hand op. Als de vraag gericht werd tot een geheel bataljon op het exer citieplein, in tegenwoordigheid van eene volksmenigtebood de snelle toetreding, waarvan zij gevolgd werd, een plechtig schouwspel aan. Op zekeren dag stondenna afloop van het exerceerenzes of zeven kompagnieëa in linie van batalje gerangschikt op de helling van den Bedevaartgangers-berg, bij Palermo, toen een kolonel en een majoor, beiden te paard, zich voor de middelste kompagnie kwamen plaatsen. De eerste een teeken gegeven hebbende, dat hij spreken wilde, bevalen de officieren stilte. Toen begon de kolonel, met eene krachtige stem het woord nemende aan de troepen den nood te schetsenwaarin de bewoners van Palermo gebracht waren, door het gebrek aan ziekenvaders in de hospitalen op het oogenblik waarin de cholera hare verschrikkelijkste verwoestingen aanrichtte; daarna herinnerde hij, dat de plicht van iederen goeden burger bestaat in het verleenen van zijne medewerking tot leniging van algemeene onheilen, en hij eindigde met nog luider te zeggen: //Ik leg u geen verplichting op; ik maan u slechts aan tot een offer; gij zijt vrij ja of neen te antwoorden naar gelang uw hart u zal doen spreken. Maar laat ieder, alvorens zijne toestem ming te geven, zijne zielskracht meten, en bedenken, dat, zoo de verrichtingen van ziekenverpleger edel zijn, zij ook zeer ernstig, en soms zeer gevaarlijk zijn; men ze met liefde, en zelfverloochening moet volbrengen, of er van afzien. Laat hendie aannemen voegde hij er ten slotte bij, //met de eene knie op den grond steunen". In een oogwenk boog het geheele bataljon als op een kommando de knie, terwijl de vier honderd geweren overeind, en regelmatig boven de hoofden uitstaken. //Majoor!" riep de kolonel uit, zich met een levendig gebaar tot zijn wapenbroeder keerende. Deze antwoordde slechts met een blik. Liefdadige werken zijn altijd achtenswaard en verdienen zelfs lof als de eerste opwelling, die ons drijft om ze te verrichten, de be geerte naar de dankbaarheid en erkentelijkheid der verplichten is. Maar als men van zijne werken slechts ondank en haat oogst, als onder de offeranden valstrikken, en onder de weldaden misdaden worden vermoedis er waarlijk meer dan gewone deugd noodig om

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 161