155 moedig te volharden in het volbrengen van het goede, en te blijven liefhebben en vergeven zonder ander doel dan menschenminzon der andere aanmoediging dan de goedkeuring van zijn geweten. Ik wil hier spreken van de liefdadigheidswerken der soldaten in de plaatsenwaar zijverdacht van vergif te verspreiden op last van de Uegeering, door het volk werden vervloekt en gehaat. Toen men eindelijk bespeurde dat de soldaten stierven gelijk an deren, dat zeker getal van de naar de hospitalen vervoerde zieken er genezen uitkwamen, en niet ophielden de zorg en genegenheid te roemen, waarvan zij het voorwerp waren geweest, begon het volk van zijne dwaze vooringenomenheid terug te komen. Maar bij de eerste verschijning van de plaag had de overtuiging, dat de soldaten vergif tigdenzich zoo diep gevestigd in het gemoed van den grooten hoop dat niemand geaarzeld zou hebben er te goeder trouw een eed op te zweren. Ieder geloofde, zonder ze gezien te hebben, aan tal van bewijzen, onwraakbare kenmerken van die schrikwekkende samenzwering. Een der overtuigendste in hunne oogen was de bezorgdheid der soldaten te hunnen aanzien, dat streven om overal den neus in te steken, om zich met alles te bemoeien zonder geroepen noch gedwongen te worden, onder voorwendsel eene menschenliefde te betoonendie niet gevoeld kon worden door lieden in soldij van het gouvernement, en dus vijanden van het volk. Eene der plaatsen, waar men het meest geloof sloeg aan het vergif, was Catania. Het voorbeeld van deze stad zal genoegzaam zijn om een denkbeeld te geven van wat elders voorviel. l')e soldaten gingen in hunne vrije uren nooit alleen uit, maar altijd in groepen van drie, soms zelfs in grooter getal, ten einde ontzag in te boezemen aan hen die hun bij verraad kwaad zou willen doen en om beveiligd te zijn tegen hoon en geweld. Zij wandelden bijna altijd in de voornaamste straten, in den om trek van hunne kazerne, zich niet in de afgelegen straten wagende dan wanneer het volstrekt noodig waszij zouden de poorten der stad niet hebben kunnen overschrijden zonder tot eene worsteling getergd of aangerand te worden. Maar naar welken kant zij hunne schreden wendden, hetzij zij weinigen of velen waren, ieder keek hen met scheeve oogen aan. Als er in de stratendie zij doorlie pen, een volkshoop gevormd was, keerden zij, die den rug naar hen gewend haddenzich eensklaps omallen deden een pas terug en mompelden onder elkander.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 162