156 //Daar zijn ze!" riep ieuaand met luider stem, en een ander voegde er bij //Past op De soldaten gingen voorbij en de groep sloot zich weer. Vele lieden verwijderden zich, als zij hen in de verte de straat zagen af komen. Anderen liepen bij hunne ontmoeting hard weg en bleven vervolgens staan om hen na te staren met een mengeling van af grijzen en nieuwsgierigheid. Bij de verschijning van de militairen in de wijken der armen, sloten eenige bewoners de deur en plaats ten zich aan de vensters, anderen lieten de blinden op een kiertje staan en tuurden door de opening. De vrouwen riepen schreeuwen de de kinderen, die op straat speelden, in huis, grepen ze bij den arm en brachten ze in aller ijl naar binnende straat-jongens vlucht ten links en rechtszich omkeerende om gezichten te trekkenen naarmate de ongelukkige waudelaars voorbij waren, gingen de deuren en ramen weer opende lieden keken hen ter sluik na met een achterdochtig gelaat, elkander ondervragende en door teekenen ge rust stellende. Een andermaal mompelde men aan hun oor een on dubbelzinnige beleediging, een vervloeking of onverstaanbare woorden; zij zagen om en bespeurden slechts een voorbijgangerdie met een afgetrokken gezicht naar de wolken keek. Rekenschap van de be leediging te vragen zou slechts gediend hebben om het grauw oproe rig te maken; men moest zwijgen en doorgaan. Soms was het, in plaats van een woord, een steen die hun langs de ooren floot; zij wendden zich om, zochten, ondervroegen de voorbijgangers; alles verloren moeite, men had niets gezien, niets gehoord. Als de wagens van het regiment levensmiddelen gingen halen moest men zorgvuldig zekere straten mijden, waar de aanblik van deze onschuldige voertuigen een oploop verwekte. Men wilde ze niet doorlatenmen barricadeerde de straten omdat de wagens, naar men zeide, vergiftigde stoffen bevatten, die de lucht verpestten. De taak, aan de soldaten hun rantsoen te brengen, ver- eischte niet minder voorzorgen; wee den dragers, zoo men hen in die wijken opgemerkt hadHet gezicht van de veldflesschen en ketels wekte den argwaan der bewoners op in een oogwenk school de menigte samen; men hield de soldaten aan om te zien wat zij droegen, men dwong hen de soep te proeven in tegenwoordigheid van het publiek, dat er zich een gedeelte van toeeigende, om het op zijne beurt te proeven en het te doen ontleden. Het geringste teeken, de inderdaad ongerijmdste bewering, een woord, een gebaar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 163