172
In ethnographisch en taalkundig opzicht is de bevolking van
Hindostan veel meer verdeeld dan door den godsdienst; in de daar
heerschende spraakverwarring een natuurlijk gevolg van de uit
gestrektheid des lands en de talrijke invallen waaraan het land van
oudsher was blootgesteld ligt gedeeltelijk het geheim der Engelsche
heerschappij in Indië, want bij volken van verschillende afstamming
en taal, welke niet door vaderlandsliefde maar door bijzondere be
langen geleid worden is wederkeerig vertrouwen en gemeenschappelijk
handelen slechts onder zeer bijzondere omstandigheden te verwachten.
Zoo zagen wij in den opstand der Sepoys in 1857, welke door
talrijke op zich-zelven staande opstanden werd voorafgegaan en
gevolgd, vertegenwoordigers van alle godsdiensten en stammen ge
meenschappelijk den strijd tegen de Britsche heerschappij aannemen.
Dit voorbeeld steunt onze meening, dat, wanneer de beweging op
geestelijk gebied, die alle lagen der indische bevolking schijnt te
hebben aangegrepen en zich in de laatste jaren herhaaldelijk uitte,
door eene bekwame hand in eene bepaalde richting geleid wordt
een algemeene opstand te meer te vreezen is, nu de politieke ver
wikkelingen buiten de Indische grenzen in den laatsten tijd opvallend
toenemen; want men moet steeds bedenken, dat Indië door het
zwaard veroverd werd en nog heden als veroverd land beschouwd
en bestuurd wordt.
Sir Richard Temple, plaatsvervangend gouverneur in Bengalen,
die in Indische aangelegenheden meer ondervinding heeft opgedaan
dan iemand anders en die het karakter der inlandsche volkeren grondig
heeft leeren kennen, zegt in een zijner berichten betreffende de ge
zindheid des volksdat vier klassen noodzakelijk onverzoenlijke
vijanden van Engeland zijn, en wel: 1°. de priesterschapzoowel die
der Hindoes als die der Mohammedanen2". de militaire partij en
de staatkundig ontwikkelden; 3°. de inlandsche vorsten en hoofden
welke van hunne bezittingen ontzet werdenen eindelijk4°.het
gepeupel.
De doodelijkste vijandschap echter kweeken die Mohammedaansche
priesters; in dezen brandt zij door als een eeuwige vlam. Volgens
hetgeen ik omtrent Delhi van 1857 tot 1858 vernam, zoo bericht
Temple verder, volgens wat mij officieel omtrent Hyderabad werd
bericht, geloof ik dat de tijger niet begeeriger op zijn buit loert dan
de dweepzieke Mohammedaan naar het bloed der blanke ongeloovigen
dorst. Dit alles moge zeer treurig zijn, maar het heeft geen nnt»
een feit te verbergen dat toch niet te veranderen is.