177 danten en bij zijn gebrek aan Europeesche officieren, strijdvaardig? Wij vieezen het tegendeel. Wanneer men de iulandsche regimenten, zooals nu het geval is, door slechts een of twee Engelsche officieren aangevoerd, ziet voorbijgaan, terwijl de overige officieren in burgerlijke staatsbetrekkingen van hunne eigenlijke beroepsplichten vervreemden of zich met verlof bevindendan kan men zoodanig leger onmogelijk goed noemen. De regimenten behoeven meer officieren en eene soort van reserve van gedeeltelijk geoefende menschen, wanneer zij bui tenslands zullen optreden; hunne sterkte is zoo gering mogelijk. Inlanders hebben langen tijd nnodig om geoefend te worden; we hebben echter geene depots, en wanneer eene grootere troepenmacht geroepen wordt buiten Indië op te treden, zouden wij weldra ge- heele gewesten hunne garnizoenen moeten ontnemen en Indië aan alle gevaren prijsgeven. Nog meer dan de Engelsche troepen lijdt het inlandsch leger onder het ongelukkige wervingstelsel. Van de vier cavalerieregimenten in het Presidentschap Madras b. v., waarvan elk 300 man sterk moet zijn, heeft, volgens de //Madras Times", geen enkel 150 voor den dienst geschikte liedenvoor den oorlog is de groote meerderheid ten eenemale onbruikbaar wegens te hoogen ouderdom. De Sepoys zijn in het algemeenvolgens bewering der Indische Engelschengeschikt voor den oorlog tegen China en voor kleine expeditiënmaar wanneer zich een inheemsche of buitenlandsche vijand in Indië-zelf vertoont, zijn zij niet te vertrouwen. Eenderde deel der Sepoys bestaat uit huurlingen van de allerslechtste soort, voor wie in 't geheel geen eergevoel bestaat; bij de anderen staat de vaderlandsliefde minstens even hoog als de eerbied voor den eed aan het vaandel. Bij de gewapende opstanden der soldaten verlieten de Sepoys dan ook den dienst der regeering. Hoe weinisr vertrouwen de Engelschen stellen in hunne iulandsche regimenten, blijkt uit den alarmkreet, die in een der Bambaysche dagbladen voorkomt. Daarin wordt de aandacht gevestigd op het feit, dat alle goede voorschriften van 1857, om arsenalen, fortenen groote steden nimmer meer onder de hoede van inlandsche troepen te stellen, vergeten zijn. In de westelijke provinciën van Indië zijn buskruitmagazijnen en arsenalen met krijgsvoorraden bewaakt door inheemsche soldaten. Maken de opstandelingen zich van een arse naal meester, wat te gemakkelijker geschieden kan omdat die inrich tingen veelal eenige mijlen van het station verwijderd zijn, dan vin den ze alles wat voor den oorlosr noodic is. O O

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 184