194 Tot een dadelijken aanval op het fort scheen hij echter niet zoo gemakkelijk te kunnen besluiten althans bepaalde hij zich slechts tot eene insluiting, misschien ook in de hoop, op deze wijze de ver dedigers tot eene overgave te kunnen dwingen. Dezelfde Sidij Mara, die hem had aangespoord tot den aanval op Ajer Bangies, kwam hem ook hier weder te hulp door, met zijne rooversprauwende plaats aan de zeezijde van alle gemeenschap af te snijden. De maleische bevolking in den omtrek had hare woningen ver laten, om onder de muren van het fort bescherming te zoeken tegen de alom gevreesde padries, en hiervan maakten de laatsten gebruik, om alles te verwoesten en de kampongs in brand te steken. De kring, waar binnen zij het fort hadden ingesloten, werd eiken dag nauwer en nauwer; en alhoewel^de belegerden geene pogingen onaangewend lieten om zulks tegen te gaanwas hun vuur toch niet voldoende en hun moed niet in staat, om de vijandelijke overmacht terug te houden, zoodat het deze eindelijk geluktezich zelfs tusschen het fort en de rivier te plaatsen. Onze positie werd daardoor natuurlijk zeer hachelijk. Afgesneden van de rivier, welke de bezetting en de talrijk maleische bevolking van drinkwater moest voorzien, werd men nu verplicht tot kleine uitvallen over te gaan, en zelden gebeurde het meer, dat water kon worden verkregen dan ten koste van het bloed, meermalen het leven, van een onzer soldaten. Yan het vijandelijk vuur had de bezetting binnen het fort ge lukkig niet veel te lijdenzoo dat zij in staat bleef, het hare met des te meer zekerheid voort te zetten ook tot verdediging van de maleiers, die zich in den bedekten weg van het fort bevonden, en daar menigen vijandelijken kogel moesten afwachten. Zoowel binnen als buiten het fort had menigeen onder de beleger den reeds zijn makker, vrouw of kind naast zich zien nedervallen maar toch bleef elk een goeden moed houden en gevoelde ieder zich op nieuw daartoe opgewekt, telkenmale als hij het oog sloeg op de gelederen des vijands en daar ook menigen dapperen priester in het zand zag bijten. Elk schot, door de onzen gedaanwerd met vreugde gehoord, nagegaan en door een algemeen hoerah gevolgd. Twintig dagen gingen op deze wijze voorbijzonder dat de goede geest onder de belegerden in het minst nog was afgenomenen zonder dat de vijand nog de minste hoop mocht koesteren, de ver dediging opgegeven en zijn oogmerk bereikt te zullen zien.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 201