14 komen. En als wetenschappelijk gevormde mannen doen de van Breda afkomstige zeeofficieren, geloof ik, niet onder voor die van eenige der hier even genoemde, vroeger en later bestaan hebbende inrichtingen tot opleiding van adelborsten. Was het de heer Delprat, die zich in 1854 sterk tegen de schei ding van kadets en adelborsten, in zijne redevoering als lid der Staten-Generaalhad verklaard, het volgende jaar nam hij in de lijke waarde hebben. Nu zoude in die wijze van opleiding eerie verandering komen. Reeds waren twee oorlogsbrikken, een bij Texel en een op de Maas, met dat oog- in dienst gesteld, waarop eenige adelborsten geplaatst werden om hunne opleiding te ontvangen, doch dit beantwoordde geenszins aan de verwachting. Aan den kapitein ter zee Wolterbeek werd vervolgens door den Raad van Marine opgedragen, eeu plan te ontwerpen voor eene doeltreffende inrichting tot vorming van toekomstige zee-officieren, hetgeen door hem gedaan en door den Raad hoofdzakelijk goedgekeurd en bekrachtigd werd. Volgens dit plan zou het Militaire Zee-Instituut aan boord van een oorlogsfregat geplaatst worden, alwaar aan een getal van 60 jon gelieden theoretisch en praktisch onderwijs zou gegeven en hiervoor de noodige on derwijzers zouden benoemd worden. Jaarlijks zou het fregat, vergezeld van een of meer oorlogsvaartuigen van kleiner charter, een zeetocht doen, om de adelborsten in de zeevaart en den militairen dienst te oefeuen. Het fregat Euridice werd daarvoor bestemd en Wolterbeek als kommandant daarop geplaatst. Voor Directeur der studiën werd de later beroemd geworden hoogleeraar J. F. L. Schroder gekozen en onder hem onderwijzers in de artillerie-wetenschap, zeevaartkunde, talen en andere vakken van wetenschap aangesteld. Van 18031805 bleef de Euridice voor Hellevo'etsluis. In dat jaar werd het Instituut naar Feijenoord aan wal verplaatst. Koning Lodewijk, die het later eerst naar Urk wilde verleggen, deed het naar Enkhuizen overbrengen, waar het bleef tot aan de inlijving van Nederland in het Fransche keizerrijk, wanneer het instituut werd opgeheven. Verscheidene zee-officieren, tot hoogen rang opgeklommen en eens door bekwaamheden uitblinkende, hebben hunne wetenschappelijke opleiding aan die instelling te danken gehad. Na Nederland's restauratie ontvingen de adelborsten voor de Marine hunne oplei ding te Delft aan de Artillerie- en Genieschool. Die opleiding welke, zooals hier boven reeds werd gezegd, elf jaren op die plaats werd voortgezet, was de wetenschap pelijkein tegenstelling van de meer praktischewelke jongelieden uit den beschaafden stand, die zee-officier wilden worden, aan boord der oorlogschepen konden ontvangen. Deze adelborsten werden in tegenstelling van de andere kadetten der marine buiten gewone adelborsteyi genoemd. Die praktische opleiding heeft niet lang bestaan, en tot geluk voor de marine kregen alle adelborsten voortaan dezelfde opleiding voor" den officiersrang, een voorrecht, dat bij het leger gemist wordt. In Nederlands.ch" Indië, waar men eene zelfstandige Koloniale Marine had, werden onder Daendels en later onder Van den Capellen de adelborsten aan de Militaire School te Samarang dus ook aan land opgeleid. Die opleiding heeft van 18181825 geduurd, toen geene adelborsten meer voor de Koloniale marine werden aangenomen. De opleiding te Delft werd vervolgens naar Medemblik verplaatst, alwaar ook de mariniers werdeu geplaatst. Na twee en twintig jaren op laatstgenoemde plaats

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 21