17
wachting beantwoord en zelfs de verwachting van sommigen over
troffen, die met een vooroordeel de inspectie te Breda waren komen
bijwonen. Ik zou mij nog kunnen beroepen op de getuigenis even
zeer van den kommandant van bet schipwaarop de te Breda opgeleide
jongelieden de kruistogten naar de Middellandsche zee en elders
hebben gedaan, die daarenboven niet minder gunstig luidde, wat
het wetenschappelijke betreft"
De heer ter Bruggen Hugenholtz, een der marine-specialiteiten
onder de toenmalige volksvertegenwoordigers, was omtrent het laat
stelijk door den heer Delprat aangevoerde eene andere meening toe
gedaan. Yolgens hem waren er kommandanten van schepen weweest
die met de jongelieden aan boord waren, welke een ongunstig oordeel
hadden uitgebracht over de opleiding te Breda; daarom hoopte hij, dat
men in 1856 niet op den ouden weg terugkomen, maar de afzonder
lijke opleiding der adelborsten aan het Nieuwe Diep bestendigen
zoude. Hij was trouwens niet bevreesd, dat hierin weder spoedig
verandering zou worden gebracht.
De woorden, welke aan het hoofd van dit opstel staan, nog eens
goed in verband brengende met het hier door mij behandelde onder
werp, valt het mij moeilijk, het motief te vinden, waarom die woor
den niet toepasselijk werden verklaard op eene vereenigde opleiding
van kadets en adelborsten. De motieven, welke de heer Hugenholtz
voor hunne afzonderlijke opleiding aanvoerde, waren trouwens niet zeer
afdoende. Zij worden m. i. volkomen wederlegd door hetgeen de heer
Thorbecke in de zitting der Tweede Kamer van 8 December 1855
bij de behandeling der begrooting van het departement van oorlog,
sprak
"Met groot genoegen zie ik in art. 14 nog uitgetrokkenbijdragen
door het Departement van Marine aan de Koninklijke Akademie voor de
Zee-en Landmacht. Ik wensch, Mijnheer de Voorzitterdat de rijke
middelen, rijk in personeel, rijk in materieel, van de Akademie te
Breda voor de marine niet verloren gaan. Wij handelden hier dezer
dagen over universeele en speciale scholen. Die discussie had ik
gewenscht te zien voortzetten. Dit is niet gebeurd ten gevolge van
de, mijns inziens, ontijdige afbreking van de beraadslagingen over de
//school te Delft. Welligt geeft de behandeling van het hoofdstuk
//koloniën gelegenheid om daarop terug te komen. Bij speciale scholem
Redevoeringen van den heer Delprat in de Tweede Kamer. Zie Bijblad op de
Ned. Staatscourant 1854—55 en 1855—56.