258 wordenzoo zal de opleiding tot Indisch officier buiten de kazerne om in Indië, naar onze vaste overtuiging, slechts eene kwestie van tijd zijn. De eischen der hedendaagsche oorlogvoering brengen meer en meer het belang eener degelijke ontwikkeling van de offi cieren aan het licht; die ontwikkeling zal hoe langer hoe minder in en nevens de kazerne verkregen kunnen wordenook de Militaire Akademie te Breda zal nimmer in staat zijn, in het grootste deel der jaarlijksche behoefte te voorzien; eene deugdelijke opleiding van nieuwe elementen, die tot dusverre nagenoeg niet in het leger werden opgenomen, zal dus wel het eenige rationeele middel blijken te zijn. Wat betreft de zorg voor eene goede bevelvoering over de onder- deeleti van het Indisch leger ook te dien opzichte zijn wij niet vooruitgegaan. De opleiding tot bevelhebber moet theoretisch en prae- tisch plaats hebben; doch voor de theoretische opleiding is tot dus verre niets gedaan. Wij hebben thans naam sedert 1874, een generafen staf, waaromtrent de Heer Mr. J. De Louter, in zijne handleiding tot de kennis van het staats- en administratief recht van Ned.-Indië, ten vorigeu jare kon schrijven, //dat de onderscheidingsteekenen van de stafofficieren, alsook een programma van de vereischte kundigheden tot toelating op de stafschool bereids zijn vastgesteld, doch de vol ledige uitvoering nog niet tot stand kwam". Ook nu, in 1876, is die uitvoering niet verder gevorderd, en onze generale staf bestaat nog steeds in de daad niet, hoezeer de gebeurtenissen in Atjeh toch wel het hooge gewicht eener goede bevelvoering voor het leger in een helder licht hebben gesteld. Men heeft thans eenvoudig eenige officieren, in speciale betrek kingen werkzaam, met de onderscheidingsteekenen van den stafoffi cier in Indië getooid, maar in het wezen der zaak zijn we thans niets verder gevorderd dan vóór de oprichting van den geueralen staf. Voor opleiding tot bevelvoering wordt thans evenmin als vroe ger gezorgdde stafdienst op het oorlogstooneel is nog altijd toe vertrouwd aan officieren der infanterie, die, hoe geschikt ook als zoodanig, alle voorbereiding voor hunnen nieuwen werkkring missen. De Minister van Koloniën ziet in de verbetering van de geldelijke vooruitzichten van den minderen militair een prikkel tot dienstne ming en heeft daarom de gagementen verhoogd. Op zich-zelf is deze maatregel alleszins goed te keuren. Wij willen echter de hoop uitspreken, dat men zich tot die verhooging van gagementen niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 265