271 tig werkzaam kan zijn. Schaarschte aan deugdelijk gevormde am bachtslieden maakt het noodig, de positie der genie-werklieden zooda nig te regelen, dat zij niet geneigd zijn lotsverbetering te zoeken, door tot de burgermaatschappij weder te keeren." Wat de Minister hier mededeelt, achten wij volkomen juist. Doch wij wenschen daarbij nog de hoop uit te spreken, dat krachtige maatre gelen worden genomen tot aanvulling van het korps genie-officieren. De formatie van het wapen der genie bedraagt thans (A. O. 1870 no. 182): Staf van het wapen52 Korps mineurs en sappeurs. 10 samen 62 officieren. Volgens de mededeelingen des Minister zouden nog 3 kompagniën mineurs noodig zijn, en o. i. is die dringende noodzakelijkheid vol doende te Atjeh gebleken. Waar wij ook oorlog voeren in den Ar chipel, in den regel ontbreken de wegen, de bruggen, logies voor de troepen enz., enz. in welke behoeften het korps mineurs en sap peurs zou behooren te voorzien, en dan ook voorziet voor zoover zijne geringe sterkte dat toelaat. Voor de gewenschte drie kom pagniëndaargelaten of zelfs daarmede behoorlijk in den pionnier- dienst van het leger kan worden voorzien, hetgeen wij betwijfe len zijn nog noodig 12 officieren (evenals bij de tegenwoordige formatie rekenende op 1 kapitein en 3 luitenants per kompagnie, of schoon het wegens den aard der werkzaamheden bij de mineurs nog meer dan bij de infanterie noodig is, dat elke sectie door een offi cier wordt gekoinmandeerd)bovendien zijn voor Atjeh zeker een zestal officieren dringend noodig, al laat het nijpend gebrek aan officieren op dit oogenblik niet toe daar meer dan 3 of 4 te plaatsen. In totaal zouden dus thans 80 officieren der genie vereischt wor den. Er zijn er echter niet meer dan 33 in Iudië aanwezig. Het gevolg hiervan is, 1°. dat niet met voldoende kracht uitvoering wordt gegeven aan het koninklijk besluit, waarbij bepaald is dat de soldaten zooveel mooglijk binnen 's lands gelegerd zullen worden (zie boven, blz. 269); 2°. dat het korps mineurs en sappeurs eene voor den oorlog tegen Atjeh ten eenemale onvoldoende sterkte bezit, en 3°. dat de genie-officieren over geheel Iudië een zoo zwaren dienst hebben, dat in de laatste jaren steeds een acht- of negental, allen wegens ziekte, met verlof in Nederland zijn. Een vijfde gedeel te der totale sterkte doet dus gemiddeld geen dienst, wegens ziekte

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 278