293 gevestigd hadden in geval van eene landing, vertoonde in het begin van den oorlog zelfs niet het geringste spoor van versterking. Men beijverde zich dus deze leemte aan te vullen door den bouw van eenige batterijen, die men op de landtong van Woseheudorff, tegen over het eiland Poel, had doen verrijzen, en die men wapende met zestien stukken van het zwaarste kaliber. De bezetting was in het begin van den oorlog slechts saamgesteld uit twee bataljons voetvolk en eene compagnie vesting-artillerie. In den aanvang van Augustus voegde men er de eerste divisie landweer aan toe, die verdeeld werd tusschen Wismar en Lubeck. De andere vestingen aan de Oostzee verkeerden bij het begin van den veldtocht in een voldoenden staat. Stralsund had eene bezetting, bestaande uit zes bataljons, en werd aan de zeezijde verdedigd door zestig stukkeu geschut. De stuw dammen, gebouwd aan den ingang der baaien van Rügen, boden de kanonneerbooten, die er de wijk zouden nemen, verzekerde veiligheid aan. Swinemünde werd verdedigd door drie bataljons en veertig stukken geschut; Kolberg door vijf bataljons en dertig stukken; de mond van den Weichsel, te Dantzig, door negen bataljons en veer tig stukkenPillau door vier bataljons en veertig stukkenen Me mel door dertig stukken. Men beschikte bovendien nog over vijf honderd stukken geschut, die zich in de bovengenoemde plaatsen bevonden. De vrijwilligers, die op de kust den dieust der wacht vigieen der seinen verrichtten, waren volkomen georganiseerd. Er bestonden over de geheele uitgestrektheid der kusten van de Oostzee negen en twintig stations van dezen aard. De dienst der verkenningen werd uit Kiel gedaan door een stoom-adviesvaartuig, dat dag aan dag tot Langeland kruiste zonder verontrust te worden. Uit Rügen werd deze dienst verricht door het eskader kanonneerbooten, die bij Stral sund vereenigd waren, en uit Dantzig door de korvet NympAe. Maar deze verkenningen hebben nooit ernstige ontmoetingen met den vijand ten gevolge gehad, die zich, bij nadering van de üuitsche sche pen, vergenoegde met ze naar hun uitgangspunt terug te jagen, on der vermijding van het vuur der kustbatterijen. De Eransche vloot in de Oostzee gaf bijna geen teeken van leven zij liet zich zelfs in haar' station Kjoge meer dan eens door Duitsche schepen verontrusten, en toen later den Eranschen admiraal gelast werd zich niet meer te houden aan de aanbeveling, die hem in het begin van den veldtocht gedaan was gewordende opetie steden te D O

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 300