303 zocht moeten worden tusschen Gravelotte en Doncourt, dus bij St. Marcel. Het koninklijk hoofdkwartier oefende met Prins Erederik Karei gemeenschap uit door middel van eene telegraaflijn en van een post station, opgericht aan den weg naar Etain (2f Duitsche mijl o. n. o. van Verdun en 5^ w. n. w. van Metz). Voor meer veiligheid verstigde men blijvende observatie-posten op alle verheven punten, waar over dag officieren, gewapend met goede verrekijkers lunettes iTapprochede bewegingen der Eranschen trachtten te zien en des nachts het geringste geluid dat van Metz kwam, waar te nemen. De minste gewaarwording, de kleinste bijzonderheid werd dan dadelijk ter kennis gebracht van wien zulks aanging. De ge wichtigste observatie-posten waren de klokketorens van Malroy (aan de Moezel, ruim drie vierden eener D. mijl n. u. o. van Metz) en van Sainte-Barbehet kasteel Mercy-le-Haut (f mijl z. o. van Metz), de kruin van den heuvel St. Blaize (iets ten z. o. van Jouy), de bouwval van Chatel (ruim 3/4 mijl ten w. van Metz)de hoogten van Sussy en Saulny (Sussy heb ik niet kunnen vinden, wel Jussy en Lessy, ten z. w. en ten w. van de vesting; Saulny ruim ten n. w.)gelijk ook Horimont bij Eeves mijl n. 11. w.). De verplichting, waarin zich het Duitsche leger bevonden heeft, zich op te slaan op een terrein, waar kort (e voren drie bloedige veldslagen waren geleverd gewordenmoest noodwendig een aller- schadelijksten invloed uitoefenen op den toestand der troepen, en die heeft zich dan ook doen gevoelen. Tal van plaatsen en pacht hoeven waren nog gevuld met gekwetsten zoodat het grootste gedeelte van het leger zich gedwongen zag in de open lucht te kampeeren. Eenige troepen waren gelukkig genoeg Eransche tenten te veroveren, als ook planken om zich te beschuttenmaar de meesten moesten zich vergenoegen met hutten gemaakt van stroo, en met loofwerk, vooral dit laatste beschermde evenmin tegen de koude als tegen den regen. Men moet daarbij voegen een soms zeer guur weder en een van bijna aanhoudende regens doorweekten bodem. Deze ongelukkige omstandigheden, gepaard aan het gebruik van nog ourijpe vruchten en van meestal ongezond water, kweekten spoedig, reeds bij den aanvang der insluiting, dysenterische ziekten onder de troepen. De generale staf beijverde zich dan ook krachtige maatregelen te nemen om deze ongemakken af te weren en zoo ver mooglijk van de legerplaatsen de zieken en gekwetsten, die in de anbulances en hospitalen lagen, weg te voeren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 310