332 ontvangen in het geheel geene geneeskundige hulp, en na ten hoogste drie dagen moeten zij weder den zwaarsten veldarbeid verrichten. Het gevolg van zooveel ontbering en lijden is, dat een aanzienlijk getal reeds sterft in de eerste week na de geboorte. Het getal jongens van vijf jaren, vergeleken met het cijfer der geheele bevolking, is in Rusland 20J percent minder dan in Groot-Britanuië, Frankrijk en "België. De kortheid van den gemiddelden levensduur is ook bekla genswaard. In de noordwestelijke provinciën wisselt de gemiddelde leeftijd af tusschen twee en twintig jaren en zeven en twintig. In het Wolga-gebied en de zuidoostelijke provinciën is hij twintig jaren. //In Groot-Britannië stijgt het getal mannen en vrouwen van vijf tig en zestig jaren gemiddeld tot 548 op de 100Ü, in België tot 0I8, in Rusland slechts tot 265. Men kan daarnaar oordeelen over de moeielijkheid, die er zou gelegen zijn in het voltallig houden van een leger gedurende een langen en bloedigen krijg. //De aanblik van zulk eene talrijke bevolking, blootgesteld aan zoo veel ellende, moet het medegevoel van iederen vriend der menschheid opwekken. Er bestaan meer redenen om deernis te gevoelen met het harde lot van het Russische volk dan om zijne militaire hulp bronnen te vreezen." De heer Tallichet zegt in de Bibliothèque universelle omtrent deze uitspraak van Mill: //Er is zeker veel waars in de voorafgaande op merkingen. Men moet evenwel niet uit het oog verliezen, dat Rusland in de laatste jaren zeer is vooruitgegaan en dat het niet anders kan of de toestand der boeren is er door verbeterd geworden. Men kan zich bovendien bij zulke oordeelvellingen sterk vergissen, en het leven zelf van den heer Brassey Senior biedt er een merkwaardig voorbeeld van aan. //Immers, zijn biograaf deelt ons mede, dat hij, naar de onder vinding, opgedaan bij Duitsche en Fransche werklieden, van meening was, dat deze laatsten veel meer weerstandsvermogen tegen zwaren aibeid bezaten dan de eersten. //Ik heb" zeide hij, //de Franschen werk zien verrichten, terwijl zij de Duitschers wanhopig maakten door hunne bekwaamheid in het doorstaan van vermoeienis. Daarom was ik, de Franschen goed kennende, bijna zeker, dat zij in den jongsten oorlog zouden eindigen met de overhand te behouden." //De opmerking van den heer Brassey was juist, maar onvolledig. Gelijk zijn biograaf het ons op eene andere plaats leert, de Duit sche werklieden vergenoegden zich met weinig, wat de hoedanigheid van het voedsel, en met nog minder, wat de huisvesting betreft.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 337