350 tot behoorlijke schikking dezer aangelegenheid, dat de overste Elout zich met eenige troepen naar Bondjol .begaf. Zijne aankomst in de vallei van Alahan Pandjang veroorzaakte eene algemeene agitatie. De eenvoudige, dweepzieke bevolking zag thans voor de eerste maal haar grondgebied door onze krijgsmacht betreden om daarvan als het ware bezit te nemenzij zag ons ver schijnen als haren toekomstigen regeerder, aan wien zij zich nu geheel moest onderwerpen, doch die zij zelve daarvoor had geroepen, ongeacht zij ons toch van kindsbeen af aan als ongeloovigen had leeren haten en vreezen. Door wanhoop gedreven was zij tot dezen maatregel overgegaan, het zware padriesche juk had haar den steeds aangekweekten afschuw voor ons een oogenblik doen vergeten. Jammer dus, dat onze aller eerste daad reeds eene handeling was, welke, wel verre van de bevolking eenigszins van haar vooroordeel (e doen terugkomen, haar integendeel daarin versterkte en wij in hun oog al dadelijk een bewijs gaven van onze ongeloovigheiddoor BondjoTs tempel als logies te gebruiken voor onze soldaten. Dat was naar hun oordeel immers eene heilig schennis, welke wij hadden moeten voorkomen, want niettegenstaande dat gebouw door hen-zelven tot huisvesting der troepen was aangebo den geworden, had de ondervinding toen reeds meermalen geleerd, dat een huis, eeumaal door ons betrokken geweest zijnde, aan de vlammen werd prijs gegeven en geen geloovige dus meer gebruik kon maken van eene woning, waarin ketters verblijf hadden gehouden. Zooals gezegd, was echter de moskee door de hoofden-zelven tot huisvesting onzer troepen aangewezen en is hierdoor waarschijnlijk van onzen kant niet bedacht geworden, welke een nadeeligen indruk dit moest maken op de bevolking, en welke gevolgen daaruit later voor ons zouden kunnen voortvloeien. Vooral de padriesgezinden waren over deze handelwijze ten hoogste verontwaardigd en vonden daarin eene gewenschte aanleiding, om de twijfelenden tegen ons in het harnas te jagen en hunne macht en invloed daardoor weder te vergrooteti. Toewankoe Itnan en zijn neef Toewankoe Moeda hadden onze komst te Bondjol niet afgewacht, maar de wijk genomen naar Rau, voorgevende, en dit door hun vertrek willende bewijzen, dat zij vrij willig afstand van de regeering hadden gedaan. De meeste padrische hoofden bleven echter te Bondjol achter, onder beweren dat zij met de herstelling der maieische regeering ingenomen en tevreden waren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 355