353
gevoeleu dan zijne oom, en ongetwijfeld van zijne macht zou gebrui k
maken om zich te wreken op hendie dezen hadden doen vallen
en een andere regeeringsvorm hadden verlangd.
Die vrees bleek later duidelijk, niet ongegrond te zijn geweest.
Toewaukoe Moeda wist zeer goed, dat hij volgens de aangenomen
voorwaarden van regeeren slechts de stedehouder zou zijn van een
Gouvernement, dat hij tot het binnenste zijner ziel verfoeide; hij
wist, dat hem door ons toezicht zou worden belet, zich naar hartelust
over te geven aan zijne plannen tot onderdrukking en mishandeling
eener bevolking die hem vijandig was, tot verguizing der wetten,
welke hem waren opgedrongen maar geheel in strijd waren met zijne
begrippen van dwingelandij en willekeur.
Hij moest er dus op werken, om ons te misleiden en uit Bon
djol te verdrijven. Door zijn gunstig uiterlijk voorkomen, door
zijne schranderheid en innemende manierenwist hij bij de meeste
menschen vriendschap en vertrouwen in te boezemenen de eerste en
voornaamste persoon, dien hij langs dien weg voor zich moest trachten te
winnen, was de luitenant Engelbert van Bevervoorde, die belast
was met het civiel en militair gezag van Priaman tot en met Eau.
Dit gelukte hem zoo volkomen, dat hij door dezen als een vriend
werd aangezien, wien het aangenaam was, aan de wenschen van zijnen
edelmoedigen lastgevei steeds het noodige gevolg te geven.
De luitenant Engelbert vau Bevervoorde wist echter niet, dat de
sluwe priester, na hem gevleid, zijne eerzucht gestreeld en hem
tot handelingen, welke geenszins in het belang der bevolking waren,
overgehaald te hebben, zich onder deze begaf om haar de verkeerde gevol
gen aan te wijzen, welke de handelingen van dencïvielen gezaghebber heb
ben moesten, haar tegen ons in het harnas te jagen, en haar op grievende
wijze op te merken, dat zij niets gewonnen maar zelfs verloren had, door
onze tusschenkomst in te roepen om haar vrij te maken van de overheer-
sching der padries, die zij dachten dat hen zouden onderdrukkendat
hij haar verweet, zich thans als slaven te gedragen door aan de wegen
te werken om later, als lastdierenhunne blanke meesters in gemak
kelijke draagstoelen daarover te dragen, en dat zij hunne tempels
door ons ongeloovigen liet ontheiligen, en hunnen godsdienst liet bespot
ten. Genoemd officier wist niet, dat hij bij elke goede gelegenheid hiertoe
de wankelmoedige maleiers tegen ons opstookte, en hen daartoe wees
op zijne benoeming tot regent, waardoor hij hun als regeerder
was gegeven, niettegenstaande zij hem aan ons hadden bekend gemaakt