370
standpunt. Deze groote overwinning, die de herstelling der federale
macht in het Westen verzekerde, viel samen met eene niet minder
belangrijke zege in de omstreken van Washington, bij Gettysburg,
behaald door het leger van den Potomac. Volgens de meening van
Sherman en vele anderen, hadden deze twee gelijktijdige gebeurte
nissen, deze beide nederlagen der zuidelijken, het einde van den
strijd moeten medebrengen. Hunne eer was ongeschondenzij hadden
dapper gestredenmaar de fortuin had zich tegen hen gekeerdhet
ooo-enblik was gekomen om zich aan den sterkere te onderwerpen,
en voor den vervolge een toch doelloos bloedvergieten en vernielen van
eigendommen te voorkomen. Doch de opstandelingen zagen de zaken
niet aldus in, evenmin als hunne aanvoerders. Het geconfedereerd
bestuur had geenerlei belang bij eene onderhandeling. Alleen een ge
vestigd bestuur kan tijdig onderhandelen om de toekomst te verzekeren,
al moet het den afkeer des volks trotseeren. Een tijdelijkvoorbij
gaand bestuur daarentegen dat slechts in het welslagen zijne recht
vaardiging vindt, is veroordeeld om te overwinnen of ten onder te
gaan. Het moet zijn laatste kaart uitspelen. De zuidelijken wilden
aldus de voortzetting van den oorlog, en met zijn vlug en helder
oordeel duurde het ook niet lang, of Sherman zag in, dat de hoop
op vrede nog een hersenschim was. Het was nu noodig, zooveel mo
gelijk den geest van tegenzin en afmatting tegen te gaan die dikwijls
op buitengewone inspanning volgt en de vruchten van deze doet ver
loren gaan. De oorlog moest met de meeste kracht worden voort
gezet, en men moest ook, zelfs uit menschlievendheid, alle ellende
van den krijg aan de bevolking doen gevoelenom haar aldus te
dwingennaar den vrede te verlangen.
Men verzekert dat het gouvernement van Washington, met het
oog op de groote offers die de oorlog eischte, op het punt stond,
aan het Zuiden een verdrag voor te stellen. Vooral Sherman was
daarover verontwaardigd, en hij schreef aan zijne regeering een brief,
en daarvan alleen verantwoording verschuldigd ben aan de boven mij gestelden." De
andere waarschuwing, meer in algemeene termen vervat, luidde aldus: «Indien de
pers van Memphis eerlijk en loyaal is, zich uitsluitend wijdende aan de belangen des
lauds, zal zij geen beter vriend hebben dat ik ben; maar indien zij personen aantast,
lastertaal spreekt, zich insinuatiën veroorlooft, of zinspeelt op verborgen onderne
mingen; indien zij slechts een zelfzuchtig doel beoogt, dan zij zij op hare hoede,
want ik zal dan de dagbladschrijvers beschouwen als de grootste vijanden van hun
vaderland; veel meer dan hen, die, door een misplaatst eergevoel, de wapens hebben
opgenomen om ons tot het laatste toe te bestrijden.