Jlllffl 419 Na aankomst in de Vorstenlanden van den luitenant-generaal De Koek, luitenant-gouverneur van Ned.-Indië, betuigde deze aan Co- chius zijne hoogste tevredenheid over hetgeen door hem was verricht, en besloot hij nog meer van diens bekwaamheden en dienstijver partij te trekken. Aan Cochius werd derhalve opgedragen, Djokjokarta van levensmiddelen, geld en andere benoodigheden te voorzien, tegelijker tijd den weg tusscheu Klatten en Djokjokarta van opstandelingen te zuiveren en vervolgens naar Magelang. door te marcheerenteneinde ook hel Kadoesche te ontlasten van de vijandelijke benden. Zoolang Cochius te Djokjokarta was, zou het geheele garnizoen onder zijne bevelen staan; en hij kreeg overigens volmacht, de ontvangen be velen naar omstandigheden te wijzigen. Hoe de marsch naar Djok jokarta met doortastendheid werd uitgevoerd, vindt men omstandig bij Weitzel beschreven; na zijne aankomst aldaar bleek het hem over tuigend dat ter bescherming van die plaats van den tocht naar Ka- doe moest worden afgezien, en dat het noodig was, voorloopig naar Soerakarta terug te keeren. Ten derden male moest Cochius (20 September 1825) het zwaar bedreigde Djokjokarta, in afwachting van meer afdoende hulp na de aankomst der troepen van den generaal Van Geen, van levensmid delen voorzien. Ook nu kweet hij zich weder uitmuntend van zijn taak, ondanks de groote uitbreiding, welke de opstand reeds had ■ondergaan. Eindelijk, den 25sten September, kon de generaal De Koek met de troepen van Van Geen, aan wien o. a. ook Cochius was toege voegd, van Klatten naar Djokjokarta marcheeren en voor goed een einde maken aan het lijden van het garnizoen aldaar. Maar dat de dappere verdedigers van Djokjokarta het nog zoo lang hadden kun nen volhouden, was voor een groot deel te danken geweest aan Cochius. De daarop onder bevel van dezen hoofdofficier gemaakte tocht door de Kadoe (van 2 tot 25 October), welke tocht eene aaneenschakeling van dikwijls bloedige gevechten was, is mede door Weitzel vermeld. Een bewijs van waardering van hetgeen hij verricht had, vond Cochius in zijne bevordering tot kolonel, ingaande met 1 Januari 1826. Als zoodanig voerde hij herhaaldelijk kolonnes aan, die van Djokjokarta uitgezonden werden om, in verschillende richtingenden vijand op te sporen en te verjagen. Den 9Jen Juni 1826 rukt de ko- Mil. Speet. 1850, blz. 496—499.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 406