421 ven bij het gevecht van Djati-anom (4 October)door den ge schiedschrijver eene welberaamde en met beleid en kloekheid uitge voerde onderneming genoemd (f), en bij de hevige gevechten bij Djokjokarta en Passar Gedee (8 Juli tot 6 Augustus 1827) Het zou ons te ver voerenen wij zouden eenezij het dan ook beknopte, geschiedenis van den Java-oorlog moeten schrijven, indien wij ten volle het aandeel wilden vermeldendat de kolonel Cochius in dien strijd gehad heeft. Hij woonde den Java-oorlog tot het einde toe bijen heeft grootelijks tot de beëindiging bijgedragen. Wij stippen nog slechts aan, boe hij ook in 1828 den vijand bleef uit eenjagen en het aantal bentings rondom de hoofdstad Djokjokarta vermeerderde Bij Kon. besluit dd. 22 November 1828 werd hij eervol vermeldof hiermede bedoeld wordt dat hem de eeredegen geschonken werd, dien hij volgens den Naam- en Ranglijst der offi cieren bezat, doch waarvan het stamboek zwijgt, is ons niet bekend. In 1829 wordt den Pangeran Bey door Cochius een belangrijk na deel toegebracht (24 en 25 Mei)verijdelt deze door zijne beleid volle maatregelengesteund door den moed en de volharding onzer troepen, de poging van Dipo Negoro om zich weder nabij Djokjokarta te vestigen na een reeks van merkwaardige tochten en gevechten en heeft hij eindelijk de voldoening, zich de dappere Sentot bij Pleret aan hem onderwerpt (17 October) (ff). Na deze onderwerping bleef in het kommandement van den kolo nel Cochius alles stil en rustig; gevechten werden niet meer gele verd maar drie mobile kolonnes doorkruisten het land in alle rich tingen en droegen daardoor belangrijk bij tot het bevestigen der orde en het beteugelen der ketjoes of rooverbenden. De onderwerping van Dipo Negoro (9 Pebruari 1820) deed zich nu ook niet lang meer wachtenen daarmede was de oorlog geëin digd waarin de kolonel Cochius zich zoo luisterrijk had onderscheiden. De Koning vereerde hem het Ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw (Maart 1831); de natie heeft hem door zijne handelingen ge durende den Java-oorlog erkend als een der mannen, onder wier aanvoering de oude wapenroem der Nederlanders in dien oorlog schit- Mil. Speet. 1851, blz. 393394. (t) ld. 1852, blz. 115—117. Id. id., blz. 436—441. ld. 1853, blz. 99 en vlg., 200 en vlg. (ft) Id. id. blz. 531, 541 en vlg; 1854, blz. 1—7 en 105.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 408