427 gegeven. Verder krijgt de inlander 50 gram rijst minder en daar voor in de plaats 50 gram hard brood, zoodat men kan aannemen dat de voeding in het garnizoen en te velde hetzelfde is. Ook kan in plaats van rijst 600 gram aardappelen en groenten toegestaan wor denhetgeen niet in het voordeel van den soldaat is, wat het voe dend vermogen betreft. In plaats van vleesch kan ook 300 gram versch varkenvleesch aan den Europeaan gegeven worden, waardoor wel het vetgehalte der voeding stijgt, maar het eiwitgehalte be langrijk daalt, want terwijl 370 vleesch 67,5 gram eiwit bevat en 36,5 gram vet, staan 300 gram versch varkensvleesch gelijk met 4,8 gram eiwit en 283,2 gram vet. Hierdoor wordt het gehalte aan dierlijk eiwit tot een minimum gereduceerd en moet dus het voedend vermogen der voeding bijna geheel en al gezocht worden in het veel moeielijker oplosbare plant aardig eiwit. Kan derhalve de voeding van onzen soldaat als vol doende worden beschouwd? Ziedaar eene vraag, die wel onze overwe ging verdient. Wij moeten vooreerst wel in aanmerking nemen, dat het menschen in de kracht van hun leven zijn die bovendien aan invloeden zijn blootgesteld, aan welke alleen een krachtig gevoed lichaam weerstand kan bieden. Wat nu de voeding van den soldaat in het garnizoen betreft, kan men deze als vrij voldoende beschou wen; echter zoude het wenschelijk zijn, dat de inlandsche militairen een grooter rantsoen vleesch kregen. Voor de op expeditie zijnden beschouw ik echter het tarief als geheel onvoldoende, en is bepaald de hoeveelheid dierlijk eiwit te klein. Wanneer we het gemiddelde van de gegevens nemen, door Playfair, Artmann en Voit aangegevendan krijgt men 141 gram eiwit, 90 gram vet en 478 gram koolhydraten. Door het rantsoen vleesch voor den Europeaan zoowel als voor den Inlander tot 500 gram (waarvan ongeveer 350 zonder beenderen) te brengen, zoude men eene voeding verkrijgen, die uit een physiologisch oogpunt zoude voldoen aan de vereisehten eener juiste voeding. Men zal mij misschien de aanmerking maken, dat de soldaat zijne soldij kan gebruikenom in het te kort te voorzien. Met dit doel is ech ter de soldij niet gegeven, en trouwens kan hij te velde, waar hij het meest behoefte heeft aan eene goede dierlijke voeding, in den regel voor zijn geld niets krijgen. Het is dus de plicht van de regeering, daarin te voorzien. Buitenzorgden 15 Juni 1876. J- Alken, oucl-off. van gezondheid.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 414