34, De ondervinding, in 1873 opgedaan bij de mobilisatie van de voor Atjeh bestemde afdeelingen, heeft doen zien, dat de indeeling der infanterie wijziging vordert; de compagniën namelijk werden te zwak bevonden om te velde gebracht te worden, na aftrek van die man schappen welke alleen in het garnizoen nog goede diensten kunnen bewijzen. Daarom is bij Koninklijk besluit van 23 Maart 1875, no. 7, eene nieuwe indeeling der infanterie-bataillons vastgesteld, volgens welke deze voortaan zullen bestaan uit vier compagniënte zamen nagenoeg van gelijke sterkte als de zes compagniën, die vroeger het bataillon uitmaakten. De maatregel zal trapsgewijze worden inge voerd en 1 Juli 1877 volledig tot stand zijn gekomen. Daarbij is tevens gerekend op het kader voor de bij mobilisatie op te richten depöt-compagniën. Het aantal officieren ondergaat door de nieuwe indeeling eenige vermindering, en daarvan is eene kleine bezuiniging op de begrooting het gevolg. Is de nieuwe formatie geheel toegepast, dan zal de infanterie van het leger, voor zoo veel de 18 veldbataillons betreft, bestaan uit: 1 bataillon van 2 Europeesche en 2 Afrikaansche compagniënde laatstvermelde geleidelijk door Europeesche te vervangen; 3 bataillons, elk van 2 Europeesche en 2 Amboineesche compagniën 4 bataillons, elk van 2 Europeesche en 2 (niet-Javaansche) in- landsche compagniën 10 bataillons, elk van I Europeesche en 3 inlandsche compagniën (waarvan 1 niet-Javaansche). De sterkte dier corpsen zal zijn van elk der 4 eerstgemelde, 434 Europeanen en 326 Afrikanen (of Amboineezen) van elk der 4 volgende, 434 Europeanen en 286 inlanders; van elk der 10 overige, 249 Europeanen en 429 inlanders; totaal 5962 Europeanen, 326 Afrikanen, 978 Amboineezen en 5434 inlanders. De 18 veldbataillons tellen te zamen, met inbegrip van den kleinen staf, 422 officieren en 12 920 onderofficieren en man schappen. Bovendien wordt voor 1876 gerekend op de vorming van een be wakingsdetachement te Ngawi en op eene kleine uitbreiding van dat te Klatten, te zamen eene vermeerdering van 14 officieren, 183 Eu ropeanen en 40 inlanders. Het voornemen bestaat om in 1876 over te gaan tot eene reor-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 41